Taptemelk, losse melk en melkboeren in Scherpenzeel
Taptemelk, losse melk en melkboeren in Scherpenzeel.
Waar zijn ze gebleven, de melkboeren van weleer die dagelijks door de straten van Scherpenzeel de melk uitventten en het pannetje van moeder de vrouw vol schepten met taptemelk of volle melk? Wie waren de melkhandelaren in ons dorp en hoe zagen hun werkdagen eruit? Met de hondenkar, de bakfiets, paard en wagen, de ‘ijzeren hond’ en ten slotte met de rijdende winkelwagen kwamen zij meestal zes dagen per week bij hun klanten aan huis. Vereniging Oud-Scherpenzeel informeert u over melk en melkslijters in Scherpenzeel.
In de negentiende eeuw wordt er slechts mondjesmaat melk gedronken door de bevolking. Melk is vooral bestemd voor opgroeiende kinderen en voor zieken; volwassenen drinken nauwelijks melk. Op het platteland zijn er dan ook nog geen melkventers. De melk wordt door de consument rechtstreeks van de boer betrokken. Om halfvolle of magere melk te verkrijgen wordt de melk aangelengd met water. In die tijd is water nog lang niet zo zuiver als tegenwoordig en als ook de melk nog niet gepasteuriseerd of gesteriliseerd is, worden door melk regelmatig ziektekiemen overgebracht. Zodra er zuivelfabrieken worden opgericht, verkoopt de boer zijn melk voor een belangrijk deel aan de melkfabriek. In 1897 wordt in Woudenberg Roomboterfabriek ‘De Vooruitgang’ opgericht. Vanaf dat moment wordt de melk door melkrijders naar de fabriek gebracht en wordt het na bewerking voor een deel door melkslijters uitgevent. Tot 1912 is het gebruikelijk dat vooral voor arme mensen de melk met water wordt verdund, waardoor de literprijs wordt verlaagd. Melkhandelaren hebben tot die tijd naast melk ook een bus met (zuiver) water op hun kar voor het verdunnen van de melk. Wanneer dit later verboden wordt, zijn er nog wel melkslijters die stiekem de melk aanlengen met water. Zij worden in de volksmond ‘waterboeren’ genoemd. Als bij controle een melkboer bij herhaling onhygiënisch handelt of water bij de melk heeft gedaan, dan wordt er om de melkbus een blauwe band geknoopt, zodat iedereen kan zien dat de melkventer in overtreding is geweest.
In de dertiger jaren valt door de economische crisis de export van melk weg, waardoor de boeren met een groot overschot blijven zitten. In 1934 wordt het Crisiszuivelbureau opgericht om de melkconsumptie te stimuleren. De eerste schoolmelk wordt in 1935 op scholen verstrekt. Goed voor de kinderen maar ook voor de boeren. Melk kost in deze tijd ongeveer 12 cent per liter.
In Scherpenzeel zijn meerdere melkventers actief vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw: Herman Veer aan de Lindenlaan, zijn zoon Piet Veer, Henk Methorst en Job de Greef aan de Glashorst, de gebroeders Bart en Tinus Blanken in de Dorpsstraat, Marinus Blanken ook in de Dorpsstraat, Gerrit Hooijer aan het Oosteinde, Job Vonk die samen met Dirk Vlaanderen een melkhandel aan de Lindenlaan heeft, Gijs Hoefakker aan de Acacialaan en Jan Treels. Soms gaat het door vader gestarte bedrijf over in handen van één van zijn zoons. Enkele melkslijters verkopen later ook zuivelproducten vanuit hun winkel, zoals Hooijer en Blanken. De onderlinge verstandhouding tussen de Scherpenzeelse melkventers is prima.
Als melkventer Gerrit Hooijer eens zijn arm heeft gebroken dan worden zijn klanten door de anderen bediend. De melkhandelaar heeft zijn klanten verspreid door het dorp. Uit praktische overwegingen wordt Scherpenzeel later in wijken opgedeeld, waarbij elke melkslijter een wijk krijgt toegewezen. Om tijd te besparen wordt later ook ‘met de bel’ gevent, de melkslijters kondigen hun komst met een belsignaal aan, zodat zij niet meer hoeven aan te bellen en de huisvrouw haar pannetje pakt en de straat op gaat naar de melkventer. De Scherpenzeelse melkboeren kopen hun melk voor de Tweede Wereldoorlog nog regelmatig bij de boeren uit het dorp, maar steeds vaker halen zij de melk bij de zuivelfabriek. Al om zes uur in de morgen staan zij bij de fabriek om hun melkbussen te laten vullen met taptemelk (afgeroomde melk) of volle melk.
Om half zeven wordt de eerste klant in het dorp aangedaan en rond een uur of drie ’s middags is de laatste klant aan de beurt. Als de melkman thuiskomt moeten de melkbussen en andere attributen in het melklokaal worden gereinigd. Hiervoor wordt kokend water en soda gebruikt. Na reiniging worden de bussen in een rek geplaatst om te drogen. De niet verkochte melk wordt aan de varkens opgevoerd. Het paard moet worden verzorgd en naar de wei worden gebracht. Een werkdag van meer dan twaalf uur is dan ook niet ongebruikelijk. Eerst wordt er alleen tapte- of ondermelk, karnemelk en volle melk verkocht, later wordt het assortiment uitgebreid met o.a. roomboter, gortepap, havermout en slagroom en weer later met vla. De ‘losse’ melk wordt vanuit een melkbus overgegoten in een bus met een kraan en wordt in een maatbeker afgetapt en vervolgens in een door de huisvrouw aangereikte pan gedaan. Volle melk wordt vooral geconsumeerd door zwangere vrouwen. De melkboer vervoert de melk aanvankelijk vaak met de hondenkar. Later maakt hij gebruik van een handkar, een bakfiets of paard en wagen. ’s Winters bevriest de melk regelmatig en moet het paard worden voorzien van speciale stiften, die in de hoeven worden geslagen om te voorkomen dat het dier uitglijdt. De melkboeren venten zes dagen in de week in weer en wind, want melk is een product dat zeker zomers in een tijd dat er nog geen koelkasten zijn beperkt houdbaar is. Ook op tweede paasdag en tweede pinksterdag wordt gevent. Er wordt ook gevent in het gedeelte van Scherpenzeel dat tot 1960 bij Woudenberg hoort. In de oorlog zijn er voor beide gedeeltes twee verschillende soorten distributiebonnen.
Vrouwen die in verwachting zijn krijgen bonnen waarmee ze volle melk kunnen krijgen. Melkventen mag in die tijd pas vanaf 14-jarige leeftijd. Piet Veer helpt zijn vader ook regelmatig als hij nog geen veertien is. Als hij daar mee bezig is op de Holevoet, ziet hij de Woudenbergse politie aankomen. Snel gaat hij aan de Scherpenzeelse kant van de weg lopen, zodat hij geen bekeuring krijgt. De Woudenbergse politie heeft geen bevoegdheid om in Scherpenzeel bekeuringen uit te delen. Vanaf 1947 krijgt Piet Veer zijn eigen wijk die hij op de bakfiets door fietst. Later vent Piet met een Morris Minor en daarna met een bestelbus. Om als melkhandelaar te mogen werken, moet wel eerst het middenstands- en een bekwaamheidsdiploma worden gehaald. Tijdens zijn rit vervoert Piet vier ijzeren melkbussen die gevuld ongeveer 50 kilo per stuk wegen. Als zijn vader Herman in 1960 overlijdt, neemt Piet ook de wijk van zijn vader erbij. Rond die tijd wordt de melk ook in glazen flessen, die in ijzeren kratten worden meegenomen, verkocht. Door o.a. de opkomst van frisdrank loopt de verkoop van melk gestaag terug. De Nederlandse melkplas wordt steeds groter. Piet Veer verkoopt in 1965 zijn melkhandel. Het Zuivelbureau probeert met verschillende campagnes de verkoop van melk te doen toenemen. ‘Met melk meer mans’ en ‘Melk is goed voor elk’ zijn bekende reclameleuzen die vanaf 1958 enkele jaren door de jongens en meisjes van de Melk-brigade zijn uitgedragen om melk te verlossen van zijn kinderachtige imago en juist te laten zien dat het drinken van melk flink is. In de zestiger en zeventiger jaren wordt de M-brigade opgevolgd door Joris Driepinter, die door het drinken van drie pinten melk per dag in staat is tot sterke staaltjes, zoals het optillen van een olifant. Als de melkhandelaren in 1968 het alleenrecht voor het verkopen van melk kwijtraken, verdwijnen zo langzamerhand de traditionele melkboeren uit het straatbeeld. Hun plaats wordt ingenomen door de supermarkten en rijdende SRV-winkelwagens, die naast melkproducten ook veel andere waren verkopen. In ons dorp begint Ben IJff midden jaren zestig als eerste met een rijdende winkel. Later rijden er meerdere winkelwagens in Scherpenzeel van o.a. Evert van de Kraats, Martin Voorbij, Henk van de Berg, Huib Verkerk en Joop Methorst. Ook zij krijgen het moeilijk als eind jaren tachtig de minimumprijs voor melk wordt losgelaten en ze de concurrentieslag met de supermarkten moeten aangaan, die ze uiteindelijk verliezen. In de jaren tachtig wordt getracht de consumptie van melk op te voeren met de reclame ‘Melk. De witte motor’. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat de consumptie per hoofd van de bevolking is gedaald van 101 liter in 1970 naar 50 liter in 2008. Het aantal melkhandelaren in Nederland is teruggelopen van ruim 10.000 in 1963 tot ongeveer 400 op dit moment. In Scherpenzeel zijn we voor het kopen van zuivelproducten al jaren aangewezen op de supermarkten.