Blad 2007-1

”Noe eerst effe Proate !”

 In de  ”Noe eerst effe Proate !” interviewt Piet Valkenburg jonge en oude, bekende en onbekende, kortom allerlei Scherpenzelers, die iets leuks of interessants over Scherpenzeel te vertellen hebben.

De aanleiding voor de keuze van de spreker van de 5e aflevering van ”Noe eerst effe Proate !” was de laatste jaarwisseling. Ook in Scherpenzeel zijn dit jaar vernielingen gepleegd – helaas – en hierbij kwamen herinneringen op aan de soms rumoerige jaarwisselingen van de jaren ’70 van de vorige eeuw. Daarover wilde ik eens een deel van het interview wijden en toen kwam Frans van de Wetering in beeld. Frans is vooral bekend als de brandweerman van Scherpenzeel, maar zoals Frans het zelf zei : “In de jaren ’70 stond ik aan ‘de andere kant’!”

Frans van de Wetering. Frans zelf: “Mijn vader is Jan van de Wetering en hij komt oorspronkelijk uit Enschede. Begin jaren ’50, het zal zo rond 1954 of 1955 zijn geweest, is mijn opa, opa Ep van de Wetering, voor werk naar Scherpenzeel gekomen. Daar ging hij aan de slag bij Stoomweverij De Driekleur, het bedrijf van Valkenburg. Bij De Driekleur had men behoefte aan goede krachten voor de weef-getouwen en opa Ep schijnt daar heel goed in geweest te zijn.

In Scherpenzeel gingen ze wonen aan de Acacialaan. Mijn vader zat toen in de puber leeftijd en verhuisde mee. Mijn moeder, Cootje Wagensveld, is een echte Scherpenzeelse, geboren in 1935.

V.l.n.r. Moeder Cootje, de beide zoontjes Bert en Frans en vader Jan van de Wetering. Ep van de Wetering op een wandeling met zijn hond en kleinzoon Bert Mijn vader en moeder hebben elkaar leren kennen doordat zij allebei in de bediening zaten bij Aart Jansen, in de tijd dat het nog echt een speeltuin was en daar is dus hun liefde geboren. Mijn ouders woonden in die duplexhuisjes aan de Lindenlaan. Ik werd geboren in 1960, het inwonersaantal van Scherpenzeel kwam toen net boven de 3.000. Dat zijn zo van die feitjes die je bijblijven!

Ik heb nog een oudere broer Bert, hij is geboren in 1957, en twee zussen. Eentje woont in Renswoude, Diane, en zij is 4 jaar jonger dan ik en de ander woont in Diepenheim, Linda en zij is 6 jaar jonger dan ik. Mijn moeder woont nog steeds op de Lindenlaan, mijn vader is helaas in 2000 overleden.

Frans op zijn step

Oma Wagensveld in haar  moestuin aan de Lindenlaan 22. Op de achtergrond de huizen van de Acacialaan.

 

Mijn vader heeft diverse baantjes gehad. In zijn jonge jaren was hij marinier, onder andere op de Karel Doorman, maar later was hij deels invalide. Zover ik weet heeft hij heel lang bij smederij Geefshuijsen aan de Dorpsstraat gewerkt. In vroeger tijden werden daar vaak boerenkarren gerepareerd en later ook veel van die siersmeedhekjes voor open haarden, die werden gemaakt voor de firma Overeem. Daar heeft hij dagen achter elkaar aan gelast.

 

 

  De brandweer in actie bij smederij Geefshuysen.

Mijn vader had hier nog wel een leuk verhaal. Geefshuysen zat ook bij de brandweer en hij had een telefoon voor de meldingen. Ook bij garage Van Ekris was een telefoon voor de meldingen en in de kazerne was daar een telefoon voor. Degene die het eerst de telefoon aanpakte, holde snel naar de kazerne om de sirene af te laten gaan. Later was daar trouwens een knop voor. Mijn oma moest eens oppassen bij Van Ekris, toen er een hele groep brandweermensen terugkwam van een feestje. Dat gaf veel herrie en m’n oma drukte toen die knop eens in. Gevolg: de sirene ging af, iedereen haastte zich naar de kazerne en bij Van Ekris was het weer rustig!

Ik was een jaar of twaalf, dertien toen er in de Eierhal eens een carnavalsfeest was, een Prinsenbal. De brandweer had echter een wacht en zij zaten met een man of tien in een kleedkamer, boven en op van die klapstoeltjes, maar ze moesten natuurlijk wel te drinken hebben! Ik liep zelf in de Eierhal rond als glazenraper en bier rond te brengen. Op een gegeven moment liep ik met een vol blad bier en toen zei Gert  Vonk tegen mij: “Als jij met dat blad bier dat trappetje op kan komen, dan mag jij bij de brandweer!”. 

Foto genomen in 1992 tijdens de sloop van de Eierhal(zie pijl). Het pand rechts met de twee garagedeuren is garagebedrijf Van Ekris.

Ik werk nu dus inderdaad bij de brandweer, maar het is wel een heel ander verhaal hoe dit kwam. Ik werkte eerst bij de autohandel van Van Ekris aan de Marktstraat, als monteur. Ik had een technische opleiding gehad, dus vandaar. Bij Van Ekris  werkte al een oom van mij en ik heb er met veel plezier gewerkt en een leuke tijd gehad. De gemeentewerf zat er aan de overkant en op een gegeven moment kwam daar een vacature. Ik solliciteerde, werd aangenomen en ik werkte er nog geen maand, toen kwam Gert Vonk, de brandweer-commandant, eens praten. Bij mijn sollicitatie was me verteld dat het niet echt nodig was om als gemeenteman ook brandweerman te worden, maar Gert Vonk dacht daar duidelijk anders over! Ik vertelde Gert Vonk dat ik er niks in  zag om vrijwillige brandweerman te worden, maar hij bleef maar aandringen! Ik ben toen eens mee geweest naar een brandweerwedstrijd in Lunteren. Jan Achterberg bleef daar constant bij me staan om alles uit te leggen. Ik ging ook eens mee naar een oefenavond, ik werd aan iedereen voorgesteld en opeens zat ik dus bij de brandweer. Dat was in 1989. In het begin vond ik dat er wel een apart sfeertje was, een heel eigen cultuur, waar je niet zomaar in werd opgenomen. Maar het ging allemaal heel snel. Ik onderhield als monteur die brandweerauto al een paar jaar, ik kende de auto door en door en bij de eerste de beste uitruk was ik dan ook al direct chauffeur-pompbediende! Dat kwam ook omdat ik op de gemeentewerf werkte en ik was bij een oproep dan ook als een van de eersten ter plaatse bij de brandweergarage.

Het brommerrijden is Frans door vader Jan met de paplepel ingegoten. Tja, je begint nu over de jaarwisseling. Ik stond toen eigenlijk ’aan de andere kant’: ik heb het over de jaren ’70 en toen had je best een grote groep jeugd in Scherpenzeel.  Je kent het wel: een grote groep jongens, met allemaal Yamaha’s, Kreid-lers en andere brommers, en ’s zondags gingen we er met z’n allen op uit, bijvoorbeeld naar de Pyramide van Austerlitz.   

Tegen Oud & Nieuw begon iedereen te leven. In die tijd kon je een oude auto nog gewoon ergens op een erf laten staan en die werd dan gebruikt voor Oud & Nieuw. Die auto’s werden dan verzameld, maar we gingen er eerst een tijdje mee rijden. We reden bijvoorbeeld naar Suzie Q in Veenendaal en achteraf gezien best wel levensgevaarlijk! 

Maar rond Oud & Nieuw hadden we wel een Beelden van restanten uit roerige jaarwisselingen eind jaren ’70 – begin jaren ’80. duidelijke afspraak: de brandweer daar bleef je van af! Dat kon ook niet anders, want veel van de vaders van die jongens zaten zelf bij de brandweer. Maar de politie: dat was een ander verhaal. Je had in die tijd geloof ik wel twaalf dienders in het dorp en wij werden met onze brommers regelmatig van straat af gehaald. Voor m’n gevoel stond er op elke hoek wel een politieman. Er was dus duidelijk een spanningsveld tussen de politie en de jeugd en dat is met Oud & Nieuw best wel eens uitgevochten. Dan kwam zelfs de ME er wel eens aan te pas. Je wist dat je ook wel eens klappen kon krijgen, maar dat had je er voor over, dat hoorde er bij!   

Ik weet nog dat ik met Jos Osnabrugge eens een afspraak had gemaakt. Wij stonden op het Plein tussen de telefooncel en het bushokje en als de politie eraan kwam, zouden we daar blijven staan, we zouden ons wel eens ‘verweren’. Natuurlijk hadden we wat gedronken, het duurde ook wel wat lang, ik moest plassen en ik liep even weg naar het muurtje bij de kerk. Toen ik daar stond, hoorde ik opeens een hele hoop geschreeuw, er was een charge van de politie en toen ik weer op het pleintje kwam, lag Jos daar uitgestrekt op de grond: hij was inderdaad blijven staan!

Maar het was dus de truc om auto’s op de brandstapel te krijgen. Ik weet nog, ik was een jaar of 14 – 15 en toen reed ik een Volkswagen Kever op de berg, al brandend. Ik was toen de held van de dag, maar achteraf gezien natuurlijk levensgevaarlijk! Maar daar stond je niet zo bij stil. Ik weet nog dat in diezelfde tijd, ik geloof in Kootwijkerbroek, een jongen bekneld raakte in de auto en toen levend verbrand is. Daar kwam je toch wel van onder de indruk. Toen later werd er ook gesproken over snelrecht, nou je wist niet eens wat het was, maar toen hadden we wel zoiets van ‘’nou moeten we  gaan oppassen!”.

 Ik weet nog dat we eens een Renault 16 hadden geregeld bij een jongen uit Maarsbergen. Peter de Lange, een maat van me, had toen een bijl mee van huis genomen. Dat was een nieuwe, scherpe bijl, die zijn vader wilde gebruiken voor het openhaardhout. We hadden toen die auto op het Marktplein neergezet en daar een beetje een scène opgevoerd. We deden of we ruzie kregen en ik sloeg met die bijl zo een gat in het dak van die auto! Er waren wat omstanders die zich een breuk schrokken, maar een paar van die oude baasjes, die op dat blokje woonden en ik geloof dat ze allemaal Vonk heetten, lagen in deuk van het lachen! We hebben toen die auto met die bijl helemaal doormidden gehakt. We hebben de achterkant bij het oude ijzer gedeponeerd, monteerden de benzinetank op de voorkant en met de voorkant reden we door het dorp heen. Met Oud & Nieuw zijn we met die halve auto weer het pleintje opgereden en Juul de Voogt, onze huisschilder, had er ‘’Gelukig Nieuwjaar’’ (met één ‘K’) opgezet.

Nadat de houderschapsbelasting zijn intrede deed, werden de auto’s voor het Oud & Nieuw-vuur vervangen door oude caravans. Ook nu nog worden er caravans voor gebruikt.

Als brandweerman sta ik nu dus ‘aan de andere kant’ en de verhalen die ik nu vertel, die moet ik nog wel eens zelf aanhoren. Maar dat vind ik niet erg, ik kan daar wel om lachen.

Ik ben zelf ondertussen alweer bijna 25 jaar getrouwd m Brand bij Heuga. et Ingrid van der Kruijf. Zij is in Scherpenzeel geboren, verhuisde later met haar ouders naar Woudenberg en daar heb ik haar weer opgehaald. We hebben drie kinderen: Kim van 23 jaar, Dennie van 20 en Jelle is 13 jaar oud.

Bij de brandweer maak je nog wel eens spannende, maar ook wel ingrijpende zaken mee. Er zijn een aantal grote branden die ik wel zal onthouden, zoals de brand bij Heuga en Alsta.

Maar meer nog onthoud ik de ingrijpende gebeurtenissen. Zoals die brand aan de Barneveldsestraatweg, waar we heel lang in de onzekerheid waren of er nog mensen binnen waren. Tot aan het laatste moment, tot je bij die donkere stallen komt en met een zaklamp schijnt en dan de mensen onder een afdakje ziet staan, alle kinderen erbij. Dat doet je dan wel iets. Gelukkig is dat toen goed gegaan, maar vaak ook loopt het minder goed af, denk aan dodelijke ongevallen. Maar toch is het werken bij de brandweer erg leuk. Zelfs een grote brand vind je wel eens leuk, dat hoort bij je werk, maar dat is toch wel eens moeilijk uit te leggen aan de mensen!”