BRIEVEN UIT ‘DE HOLEVOET’

In de terugblik van mevrouw T. Vlastuin-Schimmel in het Hole­voetnummer van “Oud-Scher­penzeel” (jrg. 15, nr 1; maart 2003) vertelde zij over een achterkamer waar dokter Van Ommering zijn praktijk als apotheekhoudend huisarts uitoefen­de. Aange­zien een oproep werd gedaan tot het inzenden van reac­ties en daaraan in het vorige nummer gevolg werd gegeven, kwam ik (eerst laat) op de gedachte onderstaan­de aanvulling in te zen­den. Het betreft een aantal brieven, die ik van mijn oudoom in bezit heb en die geschreven zijn in 1922/1923 vanuit hotel “De Hole­voet” aan zijn familie te Zoeterwou­de/Rijndijk. Hierin staat een aantal Scher­pen­zeelse wetens­waardigheden, die mijns in­ziens het publice­ren waard is.

Vooraf volgen eerst wat personalia om de inhoud beter te kunnen begrijpen. Robbert Christiaan van Ommering (1894-1980) kwam in 1922 uit Leiden naar Scherpenzeel om aldaar en te Renswoude een huisartspraktijk te beginnen. In 1915 had zijn oudste broer Jan (mijn grootvader van moederszijde) zich als veehouder op de boerderij “Klein Schaik” (Barneveldsestraat 9) gevestigd en hij kon zijn broer wat op gang helpen. Hun vader Dirk van Ommering, weduwnaar van Jansje Dorrepaal, woonde als rustend veehouder met de onge­trouwde dochters Beatrix en Neeltje en zoon Arie in een rente­niers­woning aan de Hoge Rijndijk te Zoeterwoude (thans nog aanwezig schuin tegen­over de Heinekenbierbrouwerij, die ge­deeltelijk op hun grond staat).

De brieven zijn afkomstig uit de nalatenschap van Neeltje van Ommering, die haar broer adoreerde en ze altijd bewaard heeft. In de loop van 1923 is zij drie maanden zijn assistente ge­weest en maakten ze dagelijks met de T-Ford visites tot in de Groep onder Ameron­gen. Een jaar later trouwde hij met de dochter van een hoofdonderwijzer uit Amersfoort en vertrokken zij naar Nijmegen. Er werden drie kinderen geboren (zie foto).

Later moest hij vanwege opkomende doofheid zijn praktijk opgeven en specialiseerde hij zich in de tandheelkunde. Tot op hoge leeftijd had hij als tandarts en specialist mondziekten een praktijk aan de Hendrik van Viandenstraat in Amersfoort.

Veel genoegen bij het lezen!

Egbert Wolleswinkel

“Woudenberg, Zondagavond 3 Dec. ’22.

Ik ben Zaterdag ongeveer kwart voor zes in de Holevoet aange­komen. Er was niets geweest. Zondagmorgen ben ik in Scherpen­zeel in de Kerk geweest en daarna op de koffie bij Jan. De kerk is erg oud, zoo oud dat zijn geboorteacte weg is, vertel­de de koster. Ik was nogal te vroeg en heb toen een poosje met hem staan te praten. Toen hij me naar een plaats bracht, was er nogal belangstelling voor mijn aanwezigheid. Op een balcon­netje dicht bij de preekstoel zat de burgemeester en zijn vrouw. Jan was in Renswoude in de kerk geweest bij Ds. Schim­mel, een zoon van W. Schimmel naast de Holevoet. Deze zijn 25 jaar getrouwd; ik denk ze morgen een bezoek te gaan brengen. Vanavond ben ik weer bij Jan geweest. Een varken had bij ’t leveren een poot gebroken en was Zaterdag geslacht; morgen verdere behandeling. Ik heb Gerrit en Dirk geschreven, dat ik in “de Holevoet” gevestigd ben. Hierbij ingesloten zal ik de huissleutel doen, die in mijn jas was blijven zitten. Ik heb vergeten de revolver te ontladen die boven ligt [7 nov. 1918 benoemd tot reserve-luitenant der artillerie (EW)]. De haan staat vast, dus als je er maar niet aan draait, kan er niets gebeu­ren. Ik had bijna vergeten te schrijven, dat het hier als maar regent, niet hard maar gestaâg. Het eten is nog goed, wel niet zoo zorgvuldig toebereid als thuis, eenigszins hôtelach­tig, maar toch lekker. ’s Morgens en ’s middags een groote kan melk erbij en een glas melk voor ik naar bed ga. Ik mag wel oppas­sen, dat ik niet te dik word. Vandaag voor ’t eten ben ik een half uurtje in de familiekring Schimmel ge­weest. Ze waren nogal hartelijk. Morgenochtend moet ik naar een patiënt(je), die door twee doktoren onderzocht is, maar niet opknapt. Ze hebben aan Jan gevraagt of ik eens kom kij­ken. Nu verder de hartelijke groeten van Rob.”

“Scherpenzeel 1.1.’23.

Beste vader, broer en zusters! Veel heil en zegen allen toege­wenscht in het nieuwe jaar. De brief van Neeltje heb ik ont­vangen. Ik zal Visser wel even een briefje schrijven, dat ik in ’t geheel niet denk over Pijnacker. Beginnen jelui alweer op te knappen? Als jelui niet gauw opknapt, laat jelui toch zeker den dokter komen. Niet door blijven loopen.

Hier zijn betrekkelijk weinig zieke menschen; een enkel oud mensch krijgt ’s nachts een hoestbui en moet dan gedokterd worden. Nu, ze kunnen dan een groote flesch medicijnen krij­gen. Een gemoedelijk praatje en eenige welbespraaktheid helpen dan ook goed. Een slapende juffrouw is op ’t oogenblik overdag wakker. Anders sliep ze wel eens van de eene nacht in de andere. “Die oude kerel deed er niets aan, sloeg ze zoo nu en dan met een natte doek in ’t gezicht”, zei de man. Ik heb ze geëlectriseerd en dan werd ze van de pijn wakker. Oudejaars­avond ben ik in ’t hotel geweest. Juffr. Schimmel had oliebol­len gebakken en chocolade gezet. Het oudste dochtertje (10 jaar) heeft veel op de piano gespeeld. Daar luister ik elken avond na het eten met genoegen naar; dan speelt ze altijd een half uurtje. ’s Avonds schonk de hotelhouder een glas wijn. Om half twaalf kregen hij en zijn vrouw slaap en gingen naar bed. Ik ben toen naar zijn broer naast het hotel geweest en onder het genot van een borrel en een sigaar tot één uur gebleven. Oudejaarsavond half zes was het kerk; het was erg vol. Ik zit altijd op Jan z’n plaats. Vandaag ben ik naar de kerk geweest; 10 uur begon het en 11 uur was ik er weer uit. Ik denk dat er ongeveer dertig menschen zijn. “Het gaat niet per stuk”, zou de dominee zeggen (dat zei hij eens tegen den koetsier, die hem naar een vreemde plaats reed om daar te preeken, en hem toen vertelde dat er zestien menschen in de kerk waren). Het schijnt gewoonte te zijn om op Nieuwjaarsdag niet naar den kerk te gaan. Het is een genot, dat je er hier dicht bij bent, ongeveer vijf minuten loopen. Vanmiddag ben ik mee geweest met de familie Schimmel in een prachtige auto naar familie in Ede en Lunteren. Ze hebben twee auto’s. Ik heb voorin gezeten, naast den heer Schimmel. Alles springveeren en op de assen beste veeren; je voeldet bijna geen schokje. In Ede woont een zuster van z’n vrouw, getrouwd met de stationschef. In Lunte­ren een zuster van hem, schuin over notaris Dinger. Dat weet vader misschien nog wel, dicht bij dat hotel waar we toen geweest zijn naar aanleiding van die boerderij bij Barneveld. Half drie gingen we weg, half zes waren we terug. Het was schitterend weer. Verleden week vrijdagavond ben ik op de vergadering van de Werkmansbond geweest. Ik heb daar een voorstel verdedigd voor invoeren van een ziekenfonds. Dan zou de bond per lid 14 ct. moeten betalen, ook voor zijn vrouw, en kinderen beneden 12 jaar vrij en daarvoor zou ik vrije behan­deling en medicijnen geven. Eerst heb ik het doel en de bete­kenis van het ziekenfondswezen uiteen gezet. Nu moet ik af­wachten wie zich daarvoor opgeeft. Vanmorgen heb ik een nieuwe patiënt gekregen, een huidaandoening, die ook z’n vrouw en kind hadden; dus eigenlijk drie patiënten. Vanavond is er een fabrikant geweest of ik morgen z’n vrouw wil onderzoeken. De vorige week zijn er weer een paar genezen ontslagen.

Wat treurig van die Juffr. v. Groeningen; ik heb ze er dik­wijls op aan gekeken, voor ik wegging. Het zoontje van de hotelhouder heb ik een kies getrokken en een wortel verwij­derd. In ’t dorp heeft zich een horlogereperateur gevestigd. Nu was er een filiaal van een horlogemaker uit Barneveld. Die werkte zeer secuur. Mijn horloge liep niet goed; in drie weken had hij het weer klaar. Mijn verwonderd gezicht over zoo’n lange behandeling scheen hij niet op te merken. De kosten waren “200 centen”. Nu beterschap en allen hartelijke groeten van Rob.”

“Scherpenzeel (Gld.), 14 Mei 1923.

Beste vader, broer en zusters!

Ik heb van de week verschillende keeren met de Fordauto alleen gereden. Ik heb een paar patiënten, die ver weg wonen en deze heb ik toen bezocht. Het begint nu al een beetje te wennen. Het is een groot genot als je beschut binnen zit, als het hard regent, zoals gisteren, Zondag. Ik heb in de krant gelezen van Stoel en Bos. Vandaag heb ik met Schimmel en een notaris (v. Hoogstraten) uit Zeist, die hier voor zijn gezondheid is, wat gewandeld in de omgeving. Van Teun heb ik nog geen bericht gekregen. Als zijn plan doorgaat, komt hij hier a.s. Woensdag of Donderdag, met het oog op de praktijk hier een uurtje fietsen vandaan. Eergisteren is een patiënt van me van 80 jaar na een operatie in ’t ziekenhuis gestorven. Verleden week zondag ben ik meegeweest om een jongetje met blinde darmont­steking weg te brengen. Deze maakt het nogal goed. De laatste dagen heeft het hier hard geregend; ik ben zaterdag twee keer doornat geweest. Mijn pak is klaar gekomen. Het ziet er aardig uit. De eerste keeren toen ik met de auto reed, gaf Johan Schimmel me les. Hij heeft me de dingen voorgedaan, welke kranen je open moet zetten, enz. Eerst leerde hij me hoe ik moest stoppen, want dat is het voornaamste, zei hij. Als één van jelui komt, kunnen we een autotochtje gaan maken. Nu verder allen hartelijke groeten van Rob. P.S. Ik heb nog geen meisje!”

DE LAATSTE POORT VAN HUIZE SCHERPENZEEL EN PIETER DIXKES

De aanleiding van deze uiteenzetting is het interessante en doorgewrochte artikel van Henk van Woudenberg in het december-nummer van Oud-Scherpenzeel: Petrus Andreas (Pieter) Dixkes 1729-1807 die hij laat wonen “in het Poorthuis, Dorpsstraat 182 naast de ingang van het park”.[1]

Toen ik Het Dorp Scherpenzeel 1749 schreef, waarin deze kwestie veel uitvoeriger wordt behandeld, was een van mijn problemen de tekst  “aen de Poort daer op die van den Gerichte Vergaderen”. [2] Schout en schepenen, deelnemers en getuigen, eventueel belangstellenden zouden plaats moeten nemen in de ruimte boven de poort: “naast de ingang van het park”. Op een afbeelding van die poort uit die tijd blijkt, dat dit fysiek onmogelijk moet worden genoemd: zie afb.1.[3]

In die dagen hadden wij in een belastinglijst met alle inwoners van Scherpenzeel uit 1749 [4], gekopieerd door Henk van Woudenberg, het systeem ontdekt van een looproute langs alle

huizen van het dorp ten dienste van de belastinginner. Met behulp daarvan konden wij alle toenmalige bewoners terugplaatsen in hun huizen [5]. Daarbij stieten wij op “Huijbertje Reijers, weduwe” die ook nog op“de poort” bleek te wonen. Als hiermee “de poort naast de ingang van het park” bedoeld zou zijn, zou Huijbertje bij het gezelschap van de vorige alinea gepropt moeten zijn: waar de ruimte, zoals we eerder zagen, toch al wat krap bemeten was: zie afb.2.

Huijbertjes naaste buurvrouw is volgens de belastinglijst “de wed. den schout van Wolfswinkel”, die bijgestaan door “1 knegt, 1 meijt en 1 dogters dogter”, bier brouwde en honing zeemde. Het onderbrengen van een dergelijk personeelsbestand vraagt wel wat plaats en op commerciële schaal bier brouwen kan je ook niet in een keukentje. Wijlen de schout Van Wolfswinkel, die hier tijdens zijn leven woonde, moet ook wel een woonstede “op stand” gehad hebben. Zou het huisje op de tekening van Pronk, de voorganger van “het Poorthuis naast de ingang van het park”, in al deze behoeften hebben voorzien ? Het antwoord is: neen! Huijbertjes naaste buurvrouw woonde zonder enige twijfel in het nu nog bewaarde “Hooge Huys”, waarin de overlevering, ondersteund door resten ter plaatse, de brouwerij van “Olde Scherpenzeels” van de schoutenweduwe ziet: zie afb.2.Ook op oude afbeeldingen van het “Hooge Huys” vonden wij twaalf jaar

geleden aan de rechterhelft een hijsbalk en een opvallende indeling van ramen/deuren, die bij latere restauraties omwille van de symmetrie aan de linkerhelft werd aangepast.[6] Uit diezelfde afbeeldingen kwam een oplossing voor alle boven beschreven moeilijkheden. Heel duidelijk was daarop een poort zichtbaar, met daarboven de ramen van de rechtszaal, gedachtig de tekst: “aen de Poort daer op die van den Gerichte Vergaderen”; zelfs het raam van Huijbertje op “de Poort”: zie afb.3 en 4.[7]

Het huis van Pieter Dixkes

Keren wij terug naar het huis van Pieter Dixkes: de aanleiding van deze regels. In de  koopakte van 8 augustus 1782[8] worden de volgende belendingen gegeven:

Oostzijde: de Heer van Scherpenzeel, “allernaast de poort”, inderdaad lag daar de grond met de resten van de poort, die sedert 1762 in onbruik was geraakt, omdat de Vrouwe van Scherpenzeel toen een nieuwe toegang had laten maken op de Groote Steeg (nu de Burgemeester Royaardslaan).

Westzijde: “Evert van Davelaar”, in de verpondingslijst 1762-1766[9] wordt hij vermeld als eigenaar/bewoner van de Stuyvenberghelft van het Hooge Huys.

Achterzijde: “de Graft van den Heer van Scherpenzeel”. Bij werkzaamheden aan het “doktershuis” (het Hooge Huys) in 1964 zijn sporen van deze gracht gevonden.[10]

Het zal geen commentaar behoeven, dat geen van deze drie aanwijzingen van toepassing is op “het Poorthuis naast de ingang van het park”

Tenslotte een laatste bericht over de poort en Pieter Dixkes. Hij en zijn vrouw ondertekenden 16 oktober 1797 een overeenkomst, die alleen begrijpelijk is, als men rekening houdt met het feit, dat de oostzijde van Pieters huis tegen de westmuur van de “de gewesen Poort van gemelde Huyse van Scherpenzeel” was aangebouwd.[11]

De vertegenwoordiger aan de andere zijde kan niet “de Vrouwe van Scherpenzeel” geweest zijn: dat goede mens was al 26 jaar dood.

J.C.Klesser

BART WEERD IN DE ROL VAN TONEELCRITICUS

Van Jan Valkenburg ontving de redactie onderstaande bijdrage naar aanleiding van de jeugdherinneringen van Nel Weerd in ons blad (14e jrg. – nr. 2,3 en4). Jan schrijft het volgende:

Al voor de oorlog was Bart Weerd souffleur bij de toenmalige toneelvereniging Animo. Het was niet zo simpel om daar lid van te worden, want je moest “geballoteerd” worden. Voor de goede verstaander betekent het niet anders, dan dat er over gestemd werd of je wel tot de vereniging toe “mocht” treden. Ja, het was de vereniging van de “upper ten”.                  1

Maar goed, na de oorlog wilde de grote groep van de Padvinderij haar donateurs een avondje plezier bieden. Daarom werd besloten een toneelstuk op te voeren, geheten “Alles voor Adriaan”. Tot de spelers en speelsters behoorden o.a. Ada Broekhuizen, Jan Bakker (van de molenaar), Kees Valkenburg (mijn neef) en ik. Gerrit Stotijn was onze souffleur. Hij zat dus, net als Bart Weerd  vaak had gedaan, “in het hok”.

Heel kort weergegeven ging het stuk erover, dat mijn zoon (ik was slager) arts was. Op het toneel was onder meer geplaatst de glazen instrumentenkast van veearts Stotijn. Wij, jonge gasten van een jaar of 17, hadden een kussen voor de buik om onze gespierde, aantrekkelijke, jonge lichamen een oud aanzien te geven. Uiteraard was de kleding van vaders. Tenslotte moesten wij volwassenen vertolken.

Bart Weerd zat als toeschouwer in de zaal. Wist ik veel! Dat hij met kennersblik keek, dat laat zich begrijpen.

Enfin, ik moest op een gegeven moment een klok op die glazen instrumentenkast plaatsen. Ik schuif een stoel voor die kast, pak de klok en terwijl ik hem op de kast zet, fluistert me die mafkees in dat hok, die Ger Stotijn: “Pas op m’n ruiten”. Ik reageerde direct en fluister onder mijn arm door: “Als je je bek niet houdt, trap ik je naar buiten”. Het één noch het ander stond in de tekst en hoe ik op die snelle reactie kwam, weet ik heden ten dage nog niet.

Een paar scènes verder zat ik in mijn eentje aan een tafeltje vlak voor “het hok” een kopje thee te drinken. Ik moest wat zeggen, maar ik wist waarachtig niet meer wat. Het was dus een tijdje stil terwijl ik dat nat zat te drinken. Als er gebeld werd, wist ik het wel. Ik bracht met mijn linkerhand (helemaal fout, want ik bedekte op die manier mijn gezicht)  het kopje naar mijn mond en fluisterde naar Ger: “bellen, bellen” en gelukkig, hij deed het en ik kon weer verder.

En nou komt het: Bart Weerd verklaarde na afloop, dat hij “dat stille spel het mooist had gevonden”. Kun je je voorstellen, wat voor indruk die woorden van die man op mij gemaakt hebben. Dat ik dat na ruim een halve eeuw nog weet. Onuitwisbaar zijn die woorden!

Jan Valkenburg

RUWINKEL IN SPIEGELBEELD

Al geruime tijd ligt er een afdruk van een ets op mijn bureau. Het is een afbeelding van een oude boerderij, die via Egbert Wolleswinkel van ‘Oud-Renswoude’ bij Henk van Woudenberg, onze voorzitter, terechtkwam.  Er stond niet bij welke boerderij het was. Deze boerderij met bakhuis en drie hooibergen kwam ons ook niet bekend voor. Je wordt dan toch nieuwsgierig of  er geen details zijn die je op een spoor kunnen brengen.

De datumankers in de achtergevel tonen de bouwdatum 1876. Bovendien was het een bedrijfsgedeelte met dwarshuis. Het had een rieten dak en er liep een pad of weggetje tussen de hooibergen door het land in.

1876 droeg wel de boerderij Ruwinkel in de achtergevel, dat wisten we. Maar het bakhuis staat daar aan de andere kant van het huis en ook het vierroedige hooibergje stond daar aan de ander kant. Bovendien loopt daar het weggetje net de andere richting het land in.

Wijlen Theus Vlastuin, die aan de Industrielaan woonde, heeft rond 1930 op hoeve Ruwinkel als bouwmeester gediend. Dus ik toen met de afbeelding naar hem toe om te horen wat hij er over kon zeggen.

De hoeve op de afbeelding kwam hem wel en ook weer niet bekend voor. Er was iets vreemds,  maar wat? Hij bekeek de afbeelding nog eens goed en zei: “Hou em ’s veur de spiegel”. In de hal voor de spiegel werd het raadsel ons duidelijk. “Da’ s Ruwinkel, kiek, nou staot alles op z’n plek !”, riep de niet meer zo piepjonge Theus.

Wel stonden de datumankers in spiegelbeeld verkeerd om. Ons is later verteld dat wanneer een etser een bepaalde voorstelling met datum op de plaat zet, en die datum op de afgedrukte tekening in spiegelbeeld komt te staan, hij de datum er met de hand aan toe voegt. Deze tekeningen waren voor de verkoop en werden in  massa geproduceerd.

Het raadsel van de afbeelding van boerderij Ruwinkel is zo toch uiteindelijk opgelost.

De naam Ruwinkel komen we in diverse bronnen tegen en bestaat al meer dan zes eeuwen. Ooit is de boerderij opgedeeld in Klein en in Groot Ruwinkel door boedelscheiding of wellicht door verkoop van grond. Het zou de moeite waard zijn dat eens uit te zoeken.

En wat te denken van de wel tien verschillende naams-aanduidingen: Groot Ruwinkel, Ruwinkel, Rooijwinkel, Rooijwinckel, Roijwinckel, Roeijwinckel, Roeijewinckel, Rodewinckell, Roedewijnckel, Roewijnckel.

En dan nog te bedenken wie hier door de eeuwen heen eigenaar of bewoner was en wie er allemaal wel niet gediend hebben.

 

Joh. Lagerweij

DE SPAARBANK VAN SCHERPENZEEL (AANVULLING)

In het vorige nummer staat op blz. 11 dat de spaarbank van het gemeentehuis verhuist naar het Hoge Huys. Dat is wat anders gegaan.

Op 26 januari 1959 stopt G. van Setten met zijn kruidenierszaak op de hoek van de Dorpsstraat en de Lindenlaan (Dorpsstraat 227). Deze zaak wordt overgenomen door Nap en elders voortgezet. De spaarbank verhuist van het gemeentehuis naar de leeggekomen winkel. Eerst met als medewerker de heer H. Verkerk en later de heer D.J. Hoolwerf.

Jarenlang is er elke vrijdagavond zitting. Ook toen de fam.  A. Dorsman het pand in 1963 betrok. Het zal rond 1964 zijn geweest als de bank naar het Hoge Huys verhuist. In 1969 gaat Jan van der Burg daar werken, zoals u in het vorige nummer al kon lezen.

Mary van Doorn

OP PAD MET OUD SCHERPENZEEL

Op zaterdagmiddag 28 juni verzamelden zich ongeveer 30 leden van de historische vereniging bij “De Dennen” om te gaan wandelen in een mooi, maar ook historisch interessant gebied. De weersomstandigheden waren optimaal.

Er werd niet alleen gewandeld, maar  ook geluisterd. Gert van de Peut en Johan Lagerweij namen de deelnemers mee naar een kikkervijver die glashelder is, maar ook naar het zwarte water. In en rond dit prachtige ven leven meerdere soorten salamanders enlibelles.

Er nestelen zeldzame vogels en er groeien bijzondere planten zoals gagel en zonnedauw.

Grote watersalamander – (Triturus cristatus)

Ook het heideveld met zijn aparte schapen is een lust voor het oog. En dan op naar die dikke boom: 2.10 meter in omvang; oorspronkelijk geplant op de grens van een landgoed. Komend van Groot Wolfswinkel kijk je daar uit over Breeschoten. Hier bevindt zich het oudste stuk van Scherpenzeel. Er zijn steenresten gevonden die aantonen dat hier, ver voor onze jaartelling begon, al mensen hebben gewoond en geleefd. Een bijzonder fraai gebied. Men kan er tot bezinning komen en slechts gestoord door het kwaken van kikkers en het gezang van vogels nadenken over verleden en toekomst.

Libel – (Ischnura elegans)

Een fijne middag begeleid door het unieke duo Johan en Gert die elkaar aanvullen met informatie, maar ook met sappige anekdotes. En . . . wat ze niet weten vertellen ze niet!

SCHERPENZEEL CRIMINEEL (7)

XV. De bruiloftsgasten (1674).

Thonis Hendricks van Colfschoten is 22 jaar als hij gaat trou­wen. Hij woont in de gemeente Amerongen, waarschijn­lijk aan deze kant van de berg en is in Scherpenzeel gebo­ren. Zijn aanstaande vrouw komt uit de buurt. Het is Maria Jacobsz van Dashorst, een weduwe wonende aan de Haar. Het huwelijk wordt op 11 april 1674 in de kerk van Wou­denberg ingeze­gend. Dan volgt het traditionele feest. Het wordt gevierd in het huis van Joost Thonisz, wonende in de Groep. Thonis heeft zijn vrienden uit Scherpenzeel uitgeno­digd. Het bier stroomt rijkelijk en de stemming is uitgelaten. Al gauw wordt duidelijk dat er twee soorten mensen aanwe­zig zijn: boeren en dorpers. Dat gaat niet lang goed. Onge­twijfeld tot groot verdriet van het bruidspaar komt het tot een vechtpartij. Andries Aelbertsz, de barbier, wordt door zijn neus gesneden. Hendrick Willemsz van Wolfswinkel wordt ook door een mes verwond. Ellert Simonsz wordt zelfs door de boerenzonen van Landaes in zijn bil gescho­ten. Samen met Anthonie Willemsz van de Vliert, Jacob Gerritsz, de kleermaker en Steven Jansz, de kuiper, moeten zij voor het gerecht verschijnen. Daar hebben ze allemaal last van geheugenverlies. Niemand weet wie wat gedaan heeft. Alleen als bewezen wordt dat zij mee hebben gedaan, zullen zij de boete van ieder acht

herenponden betalen. Op de volgende rechtzitting blijven zij ontkennen. Zij verklaren zelfs onder ede niet gevochten te hebben. Er rest de schout niets anders dan ze te laten gaan.

Recht. Arch. 3: 21-12-1674, 09-08-1675.

H.M.v.W.

In jaargang 12, nummer 2 werd voor het laatst een deel uit deze serie opgenomen. Deel 6 met de verhalen XII – Schoenen en vellen (1647);

XIII – Gezocht wegens moord (1648) ; IVX – De vechtersbaas (1671).

Redactie

Lid worden?

Oud Scherpenzeel heeft al 981 !!! leden! Lid worden van "Oud Scherpenzeel"? Kosten lidmaatschap per jaar: € 17,50 Ja, ik wil lid worden!