Interview met dhr. G.J. van der Elst, vroeger Chef-Kok “De Witte Holevoet”. Toenmalige eigenaars: de heer en mevr. Hehenkamp.

Razzia’s in Utrecht voor de Arbeitseinsatz. De politie uit Woudenberg gaf door wanneer er weer een transport van 100 à 150 man aankwam. Het transport ging richting Arnhem via Scherpenzeel. Snel zorgden we voor eten. Terwijl de groep voor het hotel stil stond om te eten gingen er hier en daar deuren op een kier. Snel slipten er dan wat mannen naar binnen. Wanneer de groep dan weer verder trok waren de gelederen weer uitgedund.

Regelmatig logeerden er Duitse meisjes in het hotel. In Duitsland werkten deze meisjes in fabrieken. Wanneer ze zich als een goed Duits meisje hadden gedragen mochten ze ongeveer 18 dagen naar een Erhohlungsheim. In de Witte Holevoet stonden deze groepen onder leiding van Hannelore. Om eten in te slaan kregen we etensbonnen. Ook de Duitsershadden toen al etensbonnen. Regelmatig luisterde ik op m’n kamer naar de Engelse zender. Hannelore waarschuwde mij om voorzichtiger te zijn met het luisteren. Je wist maar nooit met een hotel vol Duitse meisjes. Op een keer, vroeg in de morgen, hoorde ik op de Engelse zender van  de landing in Normandië. Ik kon het niet nalaten om het aan Hannelore te vertellen. ’s Middags kwam dit grote nieuws  pas op de Duitse zender. In september, na Dolle Dinsdag, vertrokken ze plotseling hals over kop terug naar Duitsland.

Na Dolle Dinsdag werd Arnhem geëvacueerd. Wij kregen evacués uit Oosterbeek, Renkum en Heelsum. O.a. Boltini van het circus zorgde er voor dat deze mensen hier kwamen.

Gelukkig kwam er uit het dorp vrijwillige hulp om te helpen brood te smeren. Boltini heeft in Drente aardappels voor ons gehaald. Onder deze evacués waren veel katholieken.

’s Zondags werd de eetzaal omgetoverd voor een katholieke kerkdienst. Met de kerst werd er een nachtmis opgedragen. Deze nachtmis werd ook bijgewoond door Italiaanse en Franse krijgsgevangenen. Deze krijgsgevangenen zaten in de Holevoetschool. Daar zat namelijk de Organisatie Tod.

 In de grote steden heerste grote honger. Regelmatig trokken deze hongerigen ook hier voorbij. Een ondergrondse organisatie zorgde er voor dat er bij de achterdeur regelmatig melk stond en meel en soms boter. Het meel brachten we naar de coöperatie van de Man. Deze bakte voor ons het brood. Tegenover ons zat Drost de slager. Daar was de centrale keuken waar ook de Duitsers gebruik van maakten. Soms kregen we van Drost een half varken, dan konden we voor de hongerigen weer soep maken. Hoe hongerig de mensen waren uit de grote steden laat een gedeelte zien uit een brief. Deze brief ontving ik in 1979:

“35 jaar geleden in de winter van 1944 was ik met m’n vader en zusje op hongertocht. Vanuit Utrecht gingen wij richting Deventer. Onderweg hadden we niets te eten. Overal lag sneeuw en ik (toen 17 jaar) had razende honger. Als m’n vader even niet keek nam ik een hap schone sneeuw om te proberen mijn honger te stillen. Ik herinner mij nog goed dat we langs een restaurant  kwamen “De Witte Holevoet” geheten. Mijn vader ging het restaurant binnen om te vragen of er iets te eten was zonder bon. Er werd ons gezegd dat we maar moesten gaan zitten. En oh wonder, even later kregen we een kop heerlijke blauwe soep. Ik kan u zeggen dat ik en natuurlijk ook mijn vader en zusje gesmuld hebben. Echt, ik had nog nooit zo’n lekkere soep gegeten”.

Wat was nou die blauwe soep? De soep was nogal dun en om hem wat op te vullen deed ik er wat rode kool in. Gelukkig was het einde van de oorlog in aantocht. Maar eerst zaten we nog twee weken in niemandsland. In de kelder van de Witte Holevoet zaten verschillende  mensen die niet uit Scherpenzeel wilden vertrekken. Ik wil nog wel even kwijt dat voor het verstrekken van eten door de eigenaars nooit een vergoeding is gevraagd.

Nu kwamen de Canadezen in het hotel. Die waren niet zo gedisciplineerd als de Duitsers. Er werd nu meer vernield. Maar dat ze ons eten lekker vonden bleek in november 1946. Er werd ons toen gevraagd om een diner te verzorgen in Lingen, net over de grens. Ik kreeg een speciale permit om over de grens te reizen. We namen alles zelf mee. In Duitsland heerste toen nog steeds honger.

Ria Penning

Tegenover De Witte Holevoet woonde Jan Renes. De oudste van zijn dochters, Ans, weet zich nog veel te herinneren. Wij gingen naar Heiloo om haar te interviewen.

Een bewoner van De Holevoet was veearts Stotijn. Hij kwam als vrijgezel naar Scherpenzeel en de eerste jaren trokken mijn vader en hij vaak samen naar de boeren. Eerst op de fiets, toen op de motorfiets.

Toen mijn grootvader van Wieringen, die rentmeester was van de freules Hooft van Woudenberg van Geerestein, in 1926 overleed, verhuisde mijn grootmoeder van de Schans naar Scherpenzeel. Daar ging ze in twee kamers van De Holevoet wonen. Ik kwam veel bij oma en zo leerde ik mevrouw Schimmel en de drie kinderen Antje, Piet en Tineke kennen. Oma gaf haar verjaardagsdiner altijd in De Holevoet. Een keer liet zij de kok van de Duitse keizer, Dirk Homoet, komen. Hij rentenierde in Scherpenzeel en heeft het diner toen bereid.

Later verpachtte mevrouw Schimmel het hotel aan de familie Broos. Zij kregen daar drie kinderen waarvan er één doodgeboren werd. Na het overlijden van de heer Broos ging zijn vrouw verder met enige dienstmeisjes, Geertje en Maatje. De Holevoet was meer een pension dan een hotel. Zo nu en dan overnachtte er een handelsreiziger en ook wel kunstschilders. Het was een echt dorpshotel. Er liep een grote sint-bernardshond rond, die Tjokko heette. Vooral ’s zomers waren er gasten, bijv. de familie Heinen uit Apeldoorn, een broer van Jan Heinen uit Scherpenzeel. Ik speelde met hun zes kinderen. Zij namen zelf pony’s mee en bleven soms wel een maand.

Verder woonde mevrouw Weemhof op kamers. Zij knipte voor mij de Bruintje Beer feuilleton uit het Handelsblad. Ik kreeg die elke dag van haar. Na mevrouw Weemhof woonden daar de onderwijzeressen, juffrouw Schoemaker, juffrouw van Schuylenburg en juffrouw Oldenhof. In 1934 bouwden wij in plaats van ons oude huis een dubbel pand en kwam oma naast ons wonen. Na oma woonde mevrouw Steelink-Colder in haar kamers, de weduwe van kunstschilder Willem Steelink. Zij woonde daar tot de oorlog. Zij liet als enige een centrale verwarming aanleggen. Op de foto’s van het verwoeste hotel zie je de verwarmingsketel nog aan de muur hangen.

Voor zover ik weet kwamen er geen koetsen meer. In de stalhouderij werkte onder andere Teus den Hartog, vader van de smid. Al of niet samen met Willem Schimmel reed hij steenkolen van de trein naar de gasfabriek.

Van Teus den Hartog als koetsier van Schimmel is nog een mooi verhaal bekend. Toen mijn grootvader, de rentmeester, jarig was kwam de familie op bezoek. De meeste kwamen met de trein. Zo ook zijn dochter Mies, getrouwd met Johan Keij, die dominee in Lent bij Nijmegen was. Teus den Hartog haalde hen van het station. Bij de Potbrug schrok het paard en maakte een sprongetje. Daar schrok tante Mies weer van, maakte het portier open, sprong naar buiten en rolde over straat. Oom Johan sprong haar na en toen Teus in Scherpenzeel het koetsdeurtje open deed, stond daar alleen een koffertje.

Wie er precies kookte weet ik niet. Er was geen aparte kok. Meneer of mevrouw Broos zullen wel gekookt hebben. Misschien hadden ze ook wel hulp van Marinus van Harten, de molenaar, in de gelagkamer. Hij was getrouwd met Fine, de zuster van Broos.

Rond 1939 nam mevrouw Broos een oude ober in dienst. Een klein druk mannetje die het dagelijkse publiek bediende. Het werd hem wel te gortig toen de drukte van de mobilisatie op gang kwam. De officieren dineerden dagelijks in het hotel en beneden was de stafkamer van majoor Gerlach. Daar werden de uitbetalingen gedaan aan de mensen die officieren inkwartierden.

In de tuin werd de roomskatholieke mis bediend voor de gemobiliseerde militairen. Daar stond een soort serre of oranjerie, die aan de voorkant open was en daar stond de aalmoezenier. Wij gingen natuurlijk stiekem kijken. Wij hadden nog nooit een hostie gezien. Later hielden zij hun diensten in de Eierhal. Op zondag kwamen de vrouwen en verloofdes van de militairen met de trein op bezoek. Ik liep daar vaak tussen met een schrift en zodoende heb ik de handtekeningen van alle militairen verzameld.

Na de oorlog werd voor mevrouw Broos de Kleine Holevoet gebouwd. Zij had een vergunning als hotelhouder en heeft daar nog jaren gewoond. Zij had o.a. mijn oudtante Mies Keij in pension, mevrouw van Hilten en mevrouw Steelink ook nog enige tijd. Ze had een tapperij en een slijterij. Zij had hulp van Joop Arends uit de Knopstraat, die voordien een kantoorbaan in een drukkerij had in Amersfoort. Later trouwden ze en verhuisden naar Soest. De Kleine Holevoet werd overgenomen door de heer Libot uit Den Haag.

In 1942 werd De Witte Holevoet heropend, kort na het huwelijk van Dolly Hastrich en Jan Hehenkamp. De Witte Holevoet was hun bruidsschat. Zij woonden boven in het hotel, onder het dak hadden zij hun woonkamer. In het begin van de oorlog was het heel druk, want je kon er lekker eten. In de steden werd het eten steeds minder en in Scherpenzeel was er nog voldoende. Het was een bloeitijd. Deze mensen kwamen ook bij ons aan huis. mijn vader verkocht hen eten voor thuis, vooral appels en melk.

Aan het eind van de oorlog zaten er de Bund Deutsche Mädel. Het was een soort Erhohlungsheim voor hen. Op een dag zat Mussert er ook. Mijn oom ging er een borreltje halen. Toen hij om een tweede vroeg zei de ober: “Als dié weg is”. En hij duidde op Mussert. De borrels waren toen al op de bon.

Op het eind van de oorlog kwam de vluchtelingenstroom van de Zuid-Veluwe op gang. De Witte Holevoet was een opvangpunt. Men kreeg een boterham met kaas en soep. Heerlijke melk, die door de boeren werd gebracht en griesmeelpap. Dan vervolgde men de weg naar Woudenberg waar het volgende steunpunt was. Ik heb er weken geholpen. Het water was vaak een probleem. De leiding kwam langs de spoorwegkruising aan de Heuvelsesteeg, die vaak werd gebombardeerd. Dan was er weer geen water en had je honderden mensen die geholpen moesten worden. Om acht uur moest je binnen zijn. Vaak sliepen er daarom mensen bij ons op de koetshuiszolder in het stro. Circus Boltini reed dagelijks vluchtelingen naar allerlei bestemmingen. In 1944 werd er in de serre van het hotel Kerstfeest gevierd. Er was een mis met Franse en Italiaanse gevangenen, Duitsers en een enkele Nederlander. Zij zongen samen ‘Vrede op aarde’.

Na de oorlog kwam alles weer zo’n beetje op gang. Het zal geen florissante tijd zijn geweest. Een aantal keren kwamen er Rotterdammers met paarden. Zij logeerden in het hotel en de paarden werden bij ons gestald.

Er werd achter De Witte Holevoet een tennisbaan aangelegd. Daar werd vooral getennist door burgemeester Hoytema van Konijnenburg, dokter Renken, Van Dijck de gemeentesecretaris en Hehenkamp zelf met hun vrouwen. Wij hebben een clubje opgericht met zeven meisjes en twee jongens, Bert van der Breggen, van de drogist en Bert Klei, van het hoofd van de Glashorstschool. Bep Bakker, van de molen, de meisjes Berendse, de dochters van dominee Klomp en ik. De verloofde van Driekje Klomp was Jan van Schuppen en dat was onze trainer.

Na het overlijden van Dolly Hastrich kwam de dochter van haar broer in De Witte Holevoet wonen. Zij was getrouwd met Van Lammeren. Hij kwam niet uit de horeca en voelde zich er niet thuis. Daarom hebben zij het hotel verkocht.

Ik heb hele goede herinneringen aan De Witte Holevoet. Vrienden die bij ons logeerden boden ons vaak een dineetje in de Holevoet aan. Ook jubilea werden er gevierd. Ik ben er vaak geweest en heb er menige voetstap staan.

Ans Woldringh – Renes

Als jongste en laatste telg van de Schimmel-familie, die in de Holevoet woonde, werd mij gevraagd eens een stukje te schrijven over het hotel en het leven er omheen. Toen in 1912 de bovenste verdieping afgebrand en weer opgebouwd was, kreeg het gebouw toch een wat ander aanzien. Dat was vóór mijn tijd, want ik woonde daar van 1918-1929, toen mijn vader stierf.

Het gebouw stond helemaal voor aan de weg en het was een gezellig hotel. Er waren 18 kamers, die allemaal genummerd waren. De hoogste nummers waren kleine slaapkamers op de bovenste verdieping, die gebruikt werden als het hotel vol was en waar wij als kinderen dan ook moesten slapen. Met een brede trap kwam je op de eerste verdieping, waar zit- en slaapkamers waren. Twee ervan werden vast bewoond door mijnheer Fijting van Walsem, die gemeentesecretaris in Scherpenzeel was. Toen hij vertrok kwam mevrouw Van Wieringen er wonen tot 1940.

Met enige treden lager kwam je in een lange gang met toilet en slaapkamers aan de achterzijde. In één van deze kamers heeft dokter Van Ommering nog gezeten met zijn apotheek, toen hij hier tijdelijk huisarts was. Later wordt hij een bekende tandarts in Amersfoort. Beneden waren drie flinke huiskamers, waarvan er één aan de achterzijde onze huiskamer was. Met een trapje kwam je daarvan in een grote opkamer, waar mijn ouders sliepen en waaronder de wijnkelder lag. Met een ander trapje kwam je in de koffiekamer, waar vader de mensen ontving, die wat wilden gebruiken. Vanuit die koffiekamer kwam je in de vestibule, waar de tapkast stond en waar deze en gene zomaar staande een borreltje kwam drinken en een praatje met vader maakte.

Dan was er een grote keuken met een groot fornuis; dat was mijn moeders domein. Ze kon heerlijke maaltijden klaarmaken, waar het hotel bekend om was en waarvoor zij menig complimentje kreeg. Ze maakte daar ook jachtschotels klaar voor de jachtheren, die met de familie Royaards gingen jagen rondom Scherpenzeel. Dat eten werd dan in hooikisten gebracht naar een huisje van de familie Royaards gelegen buiten Scherpenzeel.

Naast die keuken was er nog een bijkeuken met een groot wasfornuis en daarboven een grote slaapkamer voor de dienstmeisjes.

Voor moeder was dit hotelleven niet vreemd, want ze kwam zelf uit een soortgelijk hotel in Voorthuizen, nl. “De Vergulde Wagen”. Toen mijn vader met de muziek – waar hij zelf in speelde – met een concours in Voorthuizen moest spelen, kwamen ze elkaar tegen en zo is het gekomen.

Als ik terugdenk aan de vroegere jaren is het net of er toen altijd mooie zomers waren; het terras voor het huis was altijd bezet. ’s Zomers waren er altijd veel gasten uit het hele land. Families uit Groningen, twee bankiers met hun vrouwen, die op de fiets uit Amsterdam kwamen en dan een week bleven om in de omgeving te fietsen. Vaak waren er bekende kunstschilders, die hier mooie plekjes opzochten en die waren er genoeg.

Achter het huis was een flinke tuin, waar de gasten konden zitten met een open veranda. ’s Zomers kwam de muziek daar nog wel eens spelen voor de gasten.

Tussen de tuin en het hotel liep een weg naar de schuren van mijn oom Willem, die naast ons woonde. In die schuren had hij het gerij van zijn boerderij staan. Ook stonden er trouwkoetsjes en een lijkwagen. In de zomermaanden was dat wel eens hinderlijk. Hierbij stond nog een hooiberg, die door hooibroei eens in brand vloog. Dat was me een paniek! Dicht naast ons huis was het brandspuithuisje, dus er was al heel snel hulp.

Dat brandspuithuisje had een afgesloten ruimte met een slaapplaats, waar nog wel eens mensen een nacht ondergebracht werden, die niet deugen wilden.

In het hotel was zelfs een kleine telefooncel, waar mensen via het postkantoor konden telefoneren. In de nazomer kwam de stoffeerder, Paul Broertjes met zijn zoon de vloerkleden uit de kamers halen. Die werden dan op een stevige paal gehangen om met stokken het stof eruit te slaan. 

Toen de eerste auto’s op de markt kwamen, kocht mijn vader en al snel één, waarmee hij ook wel zieke mensen naar het ziekenhuis bracht. Helaas kwam in 1929 aan alles een einde door zijn plotselinge dood. Het hotel werd verhuurd aan de familie Broos, totdat het in 1940 platgeschoten werd. Voor de herbouw werd het verkocht aan meneer Hastrich van hotel “De Witte” in Amersfoort, die het kocht voor zijn dochter. Zij gaven het toen de naam “De Witte Holevoet”

Er was naast het hotel nog een andere afdeling nl. een klein boerenbedrijf met ongeveer 12 koeien. We hadden daar een vaste kracht voor: Marinus Tichelaar. In het voorjaar bracht hij de koeien naar “Geitenbeek”, het stuk land wat nu nog aan de Koepellaan ligt en waar toen een grote schuur op stond. We hadden een hondenkar met onze trekhond Cesar en daarmee ging Marinus naar het land. Melkbussen in de kar, een plank aan de zijkant, waarop hij kon zitten en de hond wist zelf de weg wel. Tegenwoordig zou dat niet meer mogen, maar Cesar had best een goed leven bij ons.

Vader had bij Lambalgen een stuk land gepacht, waar gehooid werd. Dan mochten we met Marinus mee, al zingend met een stel kinderen op de hooiwagen. Als het druk was in het hotel en ik als peuter iedereen voor de voeten liep, werd Marinus met me opgescheept. Hij was dan ook mijn grote vriend en is dat gebleven tot aan zijn dood.

Er was een grote tuin met veel groenten voor dagelijks gebruik en voor weck en inmaak. Moeder raakte eens haar trouwring kwijt bij het bonen plukken. Ze loofde nog een prijsje uit voor de vinder, maar hij werd pas zes jaar later bij het spitten gevonden.

Achter de tuin was een grote boomgaard, die liep tot aan de Knopstraat (nu Nieuwstraat). Heerlijke appels, zoals rode ster, notarisappel, bellefleuren en jutteperen. Je vindt er op de markt geen één meer. De mooiste werden uitgezocht voor eigen gebruik en uitgelegd op een appelzolder. De rest bracht Marinus met paard en wagen naar vaste adressen in Amersfoort. Die boomgaard is het stuk land, waar nu het weitje ligt aan de Holevoetlaan.

Het leuke is, dat daar nu onze dochter woont en mijn broer zijn huis liet bouwen.

Tineke Vlastuin – Schimmel

De inmiddels overleden mevrouw Schimmel werd op 10 januari 1996 geïnterviewd door Ria Penning.

Vanaf hun trouwen, 6 november 1857, woonden grootvader (Evert Schimmel) met grootmoeder (Antje Ploeg) op de Holevoet. Grootvader kwam van Ginkel bij Ede en grootmoeder uit Scherpenzeel.

Grootvader zorgde voor de stalhouderij en grootmoeder zwaaide de scepter in het logement. Eind jaren tachtig van de 19e eeuw logeerden de mannen van de Heidemij in het logement. Zij vonden het altijd een prachtig gezicht wanneer grootmoeder met haar Veluwse muts op stond te koken.

Regelmatig werden bij ons de paarden gewisseld. Ook verhuizingen werden door grootvader verzorgd. In 1880 begon grootvader een diligencedienst met de glazen wagen op Utrecht.  

Vrijdags hadden de boerinnen het druk met boter maken voor de verkoop in Utrecht op zaterdag. Iedere zaterdagmorgen om half zes vertrok de wagen vanaf de Holevoet. Jan Bruggink zat op de bok. Bij Austerlitz blies hij op de hoorn. Dan moest iedereen uitstappen en lopend naar boven, anders was het te zwaar voor de paarden. Bij Sijmen (nu Oud London) was een koffiestop. De paarden konden dan uitrusten. Om ongeveer half tien kwamen ze aan op de Neude in Utrecht. ’s Middags om half drie vertrok de glazen wagen weer uit Utrecht en om zeven uur kwam de wagen aan bij de Holevoet. Als kind heb ik vaak in de glazen wagen gespeeld. Hij was van binnen met rood pluche bekleed en had twee banken.

Mijn grootouders kregen acht kinderen: Aartje, Willem, Jacob, Arie, Bart, Mientje, Johan en Antje.

Mijn vader Willem kreeg de stalhouderij. Regelmatig reed hij visite voor dokter Boekhoudt. Hij verzorgde ook trouwerijen en begrafenissen. Naast de stalhouderij stond het huisje van de brandspuit. Mijn vader was brandwacht. Het brandweerhuisje had een geitenhok. Daar werd soms een zwerver of dronkeman in opgesloten. We hadden heel wat koeien. De wei pachtten we van Royaards.

Vader vertelde altijd dat er vroeger een dikke boom stond, vlak bij het logement. Deze boom was heel oud en had een hele dikke stam. Maar omdat die boom zo oud was, had hij een holle voet. Daarom heet het hier de Hol(l)evoet.

Oom Johan en tante dreven het hotel. Tante zorgde vooral voor het hotel en oom deed de boerderij. Vaak logeerden er kunstschilders zoals Van Vliet en Jan van Essen. In de herfst hielden de schilders jachtpartijen bij de Rode Haan. Vader bracht met de koets de lunch naar een boerderij. Daar werd op de deel gegeten. ’s Avonds lag de hal van het logement vol met hazen en konijnen. Tante had dan erwtensoep gekookt. Ik kwam graag bij tante. ’s Zomers zat het hotel vol met gasten. Nog zie ik de dienstmeisjes met hun mutsen met linten de theelichtjes naar buiten brengen. In de tuin stond ook een muziektent.

In de zomer van 1912 lag tante in de kraam van haar oudste kind. Het hotel zat vol met zomergasten. Dus was er veel te wassen. Op zolder hingen de lakens te drogen. Ook de zolder van de stalhouderij hing vol met wasgoed. Men zegt dat een dienstmeisje op de zolder van het logement met een blaker ging kijken of de lakens al strijkdroog waren. Plotseling vatte één van de lakens vlam. Al stond het brandspuithuisje dichtbij, het blussen ging in die tijd niet zoals nu. De hele zolder brandde af. Vanaf die tijd had de Holevoet een gebroken kap.

De geschiedenis van de Holevoet

’t Hoolvoet; op ten Hoelvoet en Renesteyn.

De naam Holevoet is al heel oud. De eerste aanwijzing is uit een belastingregister, het zogenaamde huisgeld, uit 1525[i]. Als eigenaar van een hofstede staat daar: Cors Petersz. Hier wordt nog geen naam genoemd. In een belastingregister uit 1536 staat bij dezelfde hofstede: “Thonis Corsgens op ’t Hoolvoet”[ii]. Deze hofstede wordt later de herberg. Naast dit huis staat een andere hofstede, bewoond door Peter Corsgens, wellicht een broer van Thonis. Corsgens betekent Corszoon, dus wellicht zijn Thonis en Peter zoons van de bovengenoemde Cors Petersz. Er is geen bewijs voor, maar het ligt voor de hand dat na de dood van Cors Petersz. zijn hofstede wordt verdeeld tussen zijn zoons Thonis en Peter. In 1536 staan er dus twee boerderijen op het gebied dat ‘t Hoolvoet wordt genoemd. Dit is de eerste keer dat de naam Holevoet wordt vermeld.

In 1558 komt de naam opnieuw voor. Lubbert van Ebbenhorst, 67 jaar, verklaart dat hij weet dat er op de Holevoet bij de molen enig hoog hout groeide dat de wind tegen hield en voor het malen hinderlijk was. De personen worden gelast het hout te kappen[iii].

In het register van verkoop van tienden te Woudenberg[iv] komt tot 1569 de bovenstaande Peter Corssens ‘op ten Hoelvoet’ voor. Maar er duikt ook een nieuwe naam op in 1563 en 1564: Jan Wilhemsz ‘op Renesteyn’. En van 1580-1585: Joest Aertsz ‘op Renesteyn op ten Hoelvoet’. Mogelijk hebben we hier te maken met de oorspronkelijke naam van de herberg. Maar nogmaals: er is nog geen bewijs dat er een herberg is geweest in die tijd. ‘Rene’ is waarschijnlijk afgeleid van Rijn (hetzelfde zit in de namen Renswoude en Rhenen) en ‘steyn’ betekent kasteel. Rijnkasteel dus. Na 1585 komt de naam Renesteyn niet meer voor.

In 1587 krijgen we een omschrijving van het gebied van de Holevoet: ‘belend ten oosten aan de Scherpenzeeler meulen, zuid: Geitenbeek, west Coutijs en noord de gemeene Heerenweg’[v]. De (al)gemene Heerenweg is de huidige Stationsweg-Holevoetplein. Het valt hieruit niet op te maken of de Holevoet oorspronkelijk een deel is geweest van de boerderij Coudijs of van Geitenbeek. Nieuwenhuis vermoedt dat de Holevoet behoorde bij het tijnsencomplex waartoe o.a. Klein Vlastuin behoort. Ook Coudijs zou hiertoe behoren[vi]. Dat zou het vermoeden versterken dat de Holevoet een afsplitsing van Coudijs is. Echter wordt Coudijs pas voor het eerst in 1642 vermeld. Dat is wel veel te laat om enige conclusie aan te verbinden.

Diverse families

We pakken de draad weer op in 1587. Eigenaar is Jan Thonisz. Hij kan gezien zijn naam een zoon zijn van Thonisz Corsgens, de vorige eigenaar. Er is sprake van één hofstede. Zijn de twee oorspronkelijke hofsteden samengevoegd tot één? In 1587 verkoopt Jan Thonisz de hofstede aan Aelbert Jansz. De nieuwe eigenaar is een ondernemer, tegenwoordig zou men dit projectontwikkelaar noemen. Hij verdeelt het in 6 percelen en verkoopt deze. Van west naar oost:

1. Een stuk land van 6 roeden breed, achter 5 roeden, tussen 1650 en 1654 bebouwd

2. Een hofstede, waarmee Sander Cornelisz in 1616 beleend wordt na overlijden van zijn vader Cornelis Eelgisz

3. Een hofstede, waarmee Cornelis Hermensz, timmerman en zijn vrouw Annichgen Aertsdr beleend wordt na overlijden van haar vader Aert Aertsz

4. Een hofstede, waarmee Cornelis Jansz in 1654 beleend wordt na overlijden van zijn vader Jan Cornelisz

5. De helft van een hofstede, waarmee Hendrick Tijsz in 1650 beleend wordt na aankoop van Henrick Tijmansz. De eigenaar van de andere helft is onbekend. In 1681 is er sprake van een hele hofstede.

6. Een hofstede, waarmee Hendrick Petersz (Verhoef), wonende te Scherpenzeel in 1632 beleend wordt na aankoop van de erven van Jan Sandersz. In 1706 staat bij deze hofstede de toevoeging “De herberg aan de Hoolvoet daer Utregt uythangt”. Hier hebben we dus de voorganger van de Witte Holevoet. Laten we hier eens wat beter naar gaan kijken.

In het oudschildgeld van Woudenberg staat in 1599 als eigenaar en gebruiker: de erfgenamen van zaliger Jan Smith tot Scherpenzeel. Smith kan hier een achternaam zijn of een beroep. In 1578 komt er een Jan Willemsz smit voor[vii], maar of dit dezelfde is?

In 1614 is Jan Sandersz van Wolfswinckel eigenaar van de hofstede. In 1632 koopt Hendrick Petersz (Verhoef) deze hofstede van de erven van Jan Sandersz. Er staat echter doorgestreept bij: “Van Ariaantje Sanders, weduwe van Mathys Gerritsz van Langelaer als leenvolgster van Willem Jansz van Wolfswinkel”. Hoe zit dat eigenlijk? Gelukkig is deze familie al uitgezocht en kunnen we de situatie reconstrueren[viii].

Jan Sandersz van Wolfswinckel is een zoon van Sander Marcelisz, eigenaar van Groot Wolfswinkel onder Scherpenzeel. Hij is een rijk man en bezit tienden uit goederen onder Renswoude; de Schreiheuvel onder Woudenberg en de hofstede Glashorst onder Scherpenzeel. Als hij rond 1626 overlijdt krijgt zijn enige zoon Willem Jansen van Wolfswinkel de goederen van zijn vader. Maar kort daarna overlijdt ook hij zonder nakomelingen. De goederen gaan naar zijn tante Adriaentgen Sanders van Wolfswinckel, weduwe van Matheus Gerritsz van Langelaer, een zuster van zijn vader. Haar naam staat echter doorgehaald. Zij is blijkbaar niet de enige erfgename geweest, maar de hele familie wilde mee delen. Niemand zag er iets in en de boel werd verkocht aan Hendrick Petersz (Verhoef).

De families Verhoef en Van de Vliert (1632-1745)

Hendrik Petersz Verhoef blijft ca. 22 jaar eigenaar van de hofstede. Nog steeds is niet zeker of het hier al om een herberg gaat. Hendrik is in 1629 en 1630 diaken en in 1633, 1634 en 1636 ouderling van de Grote Kerk. Een herbergier in kerkelijke functies? Lijkt niet waarschijnlijk. Voorlopig houd ik het er op dat het hier nog steeds om een gewone hofstede gaat. Ca. 1653 overlijdt hij en zijn dochter Aeltje Hendriks Verhoef erft het huis. Zij was getrouwd met Hendrik Hendriksz Oirbaar, van 1635-1640 kerkmeester van de Grote Kerk. Evenals haar vader bewoont zij de hofstede zelf. Na het overlijden van Hendrik hertrouwt Aeltje in 1665 met Willem Lubbertsz van de Vliert. Willem is al tweemaal weduwnaar en brengt 7 kinderen mee in het huwelijk[ix]. Nu gaan Aeltje en Willem in Scherpenzeel wonen. De hofstede aan de Holevoet wordt verhuurd aan Jan Gerritsz. In 1669 doet zich iets opmerkelijks voor. Lubbert Willemsz van de Vliert, de zoon van Willem wordt door de schout beboet met 4 herenponden wegens vechten. Met wie heeft hij gevochten? Met Jan Gerrits, weert aen de Holevoet[x]. Staan wij hier aan de oorsprong van de herberg? In 1670 is Aeltje Hendriks Verhoef gestorven en haar man koopt de anderen uit en wordt eigenaar.

In het familiegeld Woudenberg in 1675 staat: “Theunis aen de Holevoet een tapper met twee meerderjarige kinderen 6 gulden 15 stuivers”. Wie is deze Theunis? Dat blijft onbekend. In 1676 wordt er een Anthonij (=Teunis) van de Vliert, op den Holevoet genoemd[xi]. Deze zoon van Willem Lubbertsz van de Vliert kan het niet zijn; hij heeft geen twee meerderjarige kinderen. Hij is net in 1675 getrouwd. Hoe dan ook, de laatstgenoemde Anthonij van de Vliert wordt na de dood van zijn vader in 1679 de nieuwe eigenaar en blijft er tot 1689 wonen. Dan verhuist hij naar Scherpenzeel, waar hij schout wordt van 1686 – 1727. De herberg wordt verhuurd aan Geurt de Leeuw.

Geurt komt met zijn vrouw Anneke Hack in 1690 uit Buren naar de Holevoet. In 1700 overlijdt zijn vrouw Anneke. Drie(!) maanden later hertrouwt hij met de Scherpenzeelse Agniet Jansen Hogeland. Tot zijn overlijden in 1706 blijft hij waard.

In het Familiegeld Woudenberg 1701-1705 wordt tegelijkertijd Willem van de Vliert als waard van de herberg genoemd. Deden ze het samen? In ieder geval betaalden ze beiden ongeveer de helft van het familiegeld, een soort belasting. Voor het eerst is hier sprake van ‘De herberg aan de Hoolvoet daer Utregt uythangt’. Er hangt blijkbaar een uithangbord aan de gevel met het woord ‘Utregt’, de naam van de herberg. Na 1706 gaat Willem alleen verder. Hij is de oudste zoon van de eigenaar; schout Anthonij Willemsen van de Vliert. Hij blijft in ieder geval tot 1719. In 1725 heeft zijn zoon Anthonie het bedrijf overgenomen, dat nog steeds in eigendom is van zijn grootvader, de schout. Niet lang meer overigens, want de schout komt in 1727 te overlijden. De herberg wordt niet toegescheiden aan de waard en kleinzoon Anthonie van de Vliert, maar aan zijn dochter Metje Wandrina van de Vliert. Na haar huwelijk met Willem Kampert is zij in Weesp gaan wonen. Daar blijft ze. Haar neefje Anthonie blijft gewoon waard. In ieder geval tot eind 1728. Dan verdwijnt hij; waarheen is niet bekend. In 1735 duikt er een nieuwe naam op: Gerardus van de Vliert. Hij is een broer van eigenaresse Metje Wandrina van de Vliert en een oom van de vorige waard. Gerardus keert terug uit Barneveld en is inmiddels 47 jaar oud. Over Gerardus is verder nauwelijks iets bekend. In 1745 woont hij er nog.

In 1748 zijn de erfgenamen van de overleden Huybert van Wolfswinkel eigenaar. Hoe hij eigenaar is geworden, is onbekend. In een lijst van huisgezinnen in 1748 wordt als bewoner Jan Adriaan Dirksz van Maanen genoemd. Maar hij is daghuurder, dus geen waard. Hij woont waarschijnlijk in de bijbehorende daggelderswoning en de herberg is blijkbaar niet meer in bedrijf[xii]. Hij is getrouwd met Deliana van Wolfswinkel. Haar zuster Willemijntje, die ‘innocent’ is, woont bij hen in. Het zijn dochters van bovengenoemde Huybert van Wolfswinkel. Huybert heeft het huis gekocht en na zijn overlijden zijn zijn kinderen de eigenaars. Jan Adriaan en Deliana wonen aan de Holevoet van 1743-1749.

Mogelijk worden zij opgevolgd door Dirk Jansz van Wagensveld en Clara van den Toorn. Clara was een stiefdochter van Reinier van Wolfswinkel, ook een zoon van Huybert van Wolfswinkel[xiii]. Zij trouwen in 1750 en blijven tot 1755 aan de Holevoet wonen. Dirk is timmerman, wat er weer op kan duiden dat de herberg niet meer bestaat of niet meer in gebruik is. In 1756 kopen zij een huis in Scherpenzeel[xiv]. De volgende elf jaar zijn onduidelijk. In 1767 wordt het huis verkocht aan Gerrit de Jong. Het is niet bekend van wie hij het kocht[xv].

De familie De Jong (1767-1854)

De familie De Jong woont al vanaf het begin van de 17e eeuw in Scherpenzeel. Zij leverden schoolmeesters, kosters en secretarissen. Gerrit de Jong is in 1736 in Scherpenzeel geboren. Hij is dus 31 jaar als hij het huis in 1767 koopt. Hij komt vanuit Amsterdam naar de Holevoet en trouwt datzelfde jaar met Maria Theunisdr van Ginckel, wed. Tijmen Willemsz van Colfschoten. Het is goed mogelijk dat de herberg in verval is geraakt en dat hij hem opnieuw opbouwt. Na de koop gaat hij met zijn gezin in de herberg wonen[xvi]. In 1768 leent hij ƒ 98,= van Casparius Schultsz, de schout van Maarn en stelt als onderpand: “zekere herberg, bestaende uit huizinge en berg, schuur en hof, genaemd den Holevoet”[xvii]. Dit is de eerste keer dat de herberg onder deze naam wordt vermeld. In 1790 overlijdt zijn vrouw en een jaar later besluit Gerrit de Jong om de herberg, na 23 jaar, over te doen aan zijn zoon Teunis de Jong. Gerrit hertrouwt met Jannigje Hopman, wed. Willem Loos en gaat rentenieren. Hij overlijdt in 1805, 69 jaar oud.

Zoon Teunis de Jong was in 1790 al drie jaar getrouwd met Maatje van Wagensveld, als hij de herberg overneemt. In 1801 overlijdt Maatje, nog maar 38 jaar oud. Twee jaar later hertrouwt Teunis de Jong met Christina van den Broek uit Voorthuizen. Uit zijn twee huwelijken krijgt hij acht kinderen. Het gaat hem goed, want in 1809 koopt hij de naastgelegen boerderij erbij[xviii]. Hij blijft heel lang waard in de herberg. Begin 1842, na ruim 50 jaar! doet hij de zaak over aan zijn dochter Maria de Jong. Hij gaat met zijn vrouw rentenieren in Scherpenzeel. Daar overlijdt hij in 1846, bijna 82 jaar oud. Ook zijn vrouw Christina bereikt een voor die tijd zeer hoge leeftijd. Zij overlijdt in 1855, 83 jaar oud.

Keren wij weer terug naar de nieuwe bewoner: dochter Maria de Jong. Zij heeft al ervaring, want samen met haar man Melis Veldhuizen drijven zij de herberg De Prins in Scherpenzeel. Eind 1842 wordt deze herberg overgenomen door Jan Brinkman en Melis en Maria verhuizen naar de Holevoet. Zij pachten de Holevoet zes jaar lang voor ƒ 320,= per jaar van hun (schoon)vader. Wel moeten zij later dat jaar ƒ 500,= van hem lenen. Naast hen woont haar zuster Adriaantje de Jong, die getrouwd is met de stalknecht Jan Mole­naar.

In 1846 wordt er een boedelinventaris opgemaakt van de bezittingen van Teunis de Jong. Hij bezit Oud en Nieuw Glashorst in Scherpenzeel en natuurlijk De Holevoet[xix]. Het wordt omschreven als “Het logement, genaamd den Holevoet nr. 200, inrijschuur, een bouwhuis met koeien- en paardenstalling en afzonderlijke stalling voor koppelpaarden, een open plaats met twee koren­bergen, erf en tuin, met de gang aan de westzijde, vanaf de weg zuidwaarts tot aan het land van Jan Bakker, onder Woudenberg, sectie C 146,147,150, groot 32 roeden, 30 ellen”. Een poging om het te veilen mislukt. Er wordt ƒ 7060,= geboden maar dat vindt men te weinig. Daarom wordt het toebedeeld aan zijn dochter Sophia de Jong voor ƒ  7120,=[xx].

Sophia is een dochter uit het tweede huwelijk. Zij trouwt met Dirk Sterk Olivierzoon, de zoon van de Scherpenzeelse burgemeester. Dirk Sterk is officieel van beroep: 1e luitenant bij het 2e bataljon der 1e afdeling Mobiele Gelderse Schutterij, met verlof. In het dagelijks leven is hij rentmeester van Huize Woudenberg en Geerestein. Zij gaan niet in de herberg wonen. Nee, daar wonen haar halfzuster Maria en Melis Veldhuizen nog steeds. Totdat de huur afloopt in 1848, dan wordt de boel verkocht. Melis en Maria verhuizen en blijven in de buurt aan de Holevoet wonen. Melis wordt eerst broodbakker en daarna landbouwer.

Begin 1849 wordt de Holevoet weer openbaar verkocht. De eerste poging is in logement De Roskam in Barneveld. Daar is geen gegadigde. De tweede poging is in logement De Bonte Koe in Barneveld. Nu is er een grondeigenaar die er een leuke belegging in ziet. Het is Adriaan Maarschalk uit Barneveld. Hij koopt het voor ƒ 4505,=[xxi]. Sophia had het drie jaar daarvoor voor ƒ 7120,= toebedeeld gekregen en moet daar nu dus flink op toeleggen.

Adriaan Maarschalk uit Barneveld is nu de nieuwe eigenaar. Hij gaat er niet wonen. Nee, de huur van Melis Veldhuizen wordt overgenomen door Antonia Molenaar, een dochter van de bovengenoemde stalknecht Jan Molenaar, een nichtje van Melis en kleindochter van Teunis de Jong. Zij is getrouwd met een Duitser, Johann Karl Altsohn. Na zes jaar verhuizen zij naar Amsterdam. Hiermee verdwijnt de familie De Jong uit herberg De Holevoet. 87 jaar lang hebben er drie generaties gewoond en gewerkt.

Maar inmiddels is de Holevoet weer van eigenaar veranderd.

De familie Schimmel (1850-1941)

Toen De Holevoet eerder te koop werd aangeboden in De Roskam hield de waard van dit logement zijn oren goed open. Hij heet Willem Schimmel. De familie Schimmel heeft een lange traditie van herbergiers, oorspronkelijk in Ede, later in Leusden en Barneveld. Als Willem hoort dat de Holevoet weer publiek zal worden verkocht is hij er als de kippen bij. Hij koopt het voor ƒ4600,=[xxii]. Niet om er zelf in te gaan wonen. Hij heeft al een mooie herberg in Barneveld. Bovendien is de Holevoet nog verhuurd. In 1854 wordt de huur overgenomen door zijn kleinzoon Evert Schimmel. Evert trouwt in 1857 met de Scherpenzeelse Antje Ploeg, een dochter van klompenmaker Jacob Ploeg en Willemijntje van Wolfswinkel. Zij krijgen negen kinderen. Over Evert is niet veel bekend. In 1865 en 1872 staat hij borg voor zijn broer Aalbert Schimmel. Aalbert woont aan het Oosteinde in Scherpenzeel en is voerman. Hij heeft toestemming gekregen van het ministerie van binnenlandse zaken voor een wagendienst tussen Scherpenzeel en Utrecht, “zulks ten genoegen van het gemeente­bestuur van Scherpenzeel”[xxiii]. Hij houdt deze wagendienst tot 1875 en wordt dan boer in Barneveld.

In 1868, na de dood van eigenaar Willem Schimmel,  wordt de Holevoet weer publiek te koop aangeboden. Kleinzoon Evert, de huidige waard, grijpt zijn kans en koopt “Het logement de Holevoet, staande en gelegen te Scherpenzeel onder Woudenberg, met huis, schuur en verder getimmerte”; groot: 1.21.20 ha. Voor ƒ 5525,=. Er is bijna een hectare grond, een boomgaard met schuur, bijgekomen en de herberg blijft in de familie.

Over het bedrijf is weinig bekend. Slecht enkele namen van lang verblijvende gasten zijn uit het bevolkingsregister van Woudenberg te halen. Indukwekkende namen als: Jacobus Augustinus Kellner, gepensioneerd kolonel der artillerie en zijn vrouw Auguste Leopoldine Johanna Catharina van Pallandt Oosterveen. De Amsterdamse kunstschilder Gerardus van Doornik verblijft er en zo zijn er velen wier namen ons onbekend in de oren klinken. Er vinden houtverkopingen plaats en de jaarlijkse tiendverkoping. Voor 1880 gebeurde dit in De Prins, maar nu verplaatst het zich naar de Holevoet.

In 1889 overlijdt Evert Schimmel, 61 jaar. Datzelfde jaar wordt er een boedelinventaris gemaakt. We weten nu voor het eerst wat er allemaal in huis staat:

In het voorhuis:  (in guldens)

een tafel                                    2,50

een bank                                    1,=

eenige karaffen en glazen              8,=

aardewerk                                  4,=

In de gelagkamer:

vier tafels                                  10,=

een spiegel                                 1,50

een klok                                     4,=

een kachel                                  5,=

twintig stoelen                           15,=

In de voorkamer:

een notenhouten kabinet              75,=

een eetservies en verder

een karpet en kleedjes                 15,=

zeven vazen en ornamenten           5,=

twee tafels                                  5,=

zeven stoelen en een fauteuil        11,=

twee schilderijen                          5,=

een kachel                                 10,=

een pendule                               10,=

twee spiegels                              2,=

eenig porcelein en glaswerk           20,=

aardewerk                                  20,=

In de achterkamer:

een eikenhouten kabinet               30,=

een mahoniehouten secretaire        15,=

een kachel                                  10,=

zes stoelen en een tafel                  9,=

een naaimachine                          15,=

een tafeltje en bloemstandaard        1,=

een karpet, kleedjes en matten        1,=

In de keuken:

een tafel en zes stoelen                6,=

een klok                                    10,=

ijzer en koperwerk                        7,=

grof aardewerk                            3,=

haardgereedschap                        1,=

Op de bovenzaal:

zeventien stoelen                        16,=

vier tafels                                  30,=

een billard, quierek , noteerlei        25,=

een kachel met toebehoren            5,=

Slaapkamer achterzaal:

Een houten ledikant + behang        8,=

een ijzeren dito                           7,=

karpet met kleed                          5,=

een waschtafel met nachtkastje     2,50

vier stoelen                                 6,=

een spiegel                                 5,=

Slaapkamer nommer een:

een ledikant met behang              10,=

een wasch- en nachttafel              3,=

een ronde tafel                            5,=

een spiegel                                  1,50

drie stoelen                                 4,=

een karpet met kleed                   10,=

Slaapkamer nommer twee:

een ledikant met behang                5,=

een tafel                                     2,=

drie stoelen                                 4,=

een waschtafel met toebehoren      4,=

een spiegel                                  1,=

een theestoof                              1,50

een karpet met kleed                     6,=

Slaapkamer nommer drie:

een kachel met  toebehoren           8,=

drie stoelen en een fauteuil            9,=

een kanapé                                10,=

een spiegel                                 3,=

een schilderij                               2,=

een penantkastje                        10,=

een speeltafeltje                           7,50

een waschtafel en nachtkastje        7,=

een vouwstoel                              5,=

2 bedden +peluws + kussens        120,=

twee dito                                  100,=

drie dito                                     90,=

een dito                                     40,=

diverse wollen en katoenen

dekens en spreijen                       50,=

glasgordijnen en hordjes                15,=

Op de kelderkamer:

een kastje                                   4,=

een bureau                                  4,=

vier stoelen                                 2,=

een karpet                                  1,=

In den kelder:

een partij spek                          35,=

aan diverse soorten van wijnen,

likeuren en sterken drank           150,=

In het koetshuis:

een vigelante                             50,=

een  braek                               150,=

een landauer                            100,=

een tentwagen                           25,=

twee omnibussen                       180,=

een oude omnibus                       50,=

twee tilburys                              70,=

een meubelwagen                        90,=

drie boerenwagens                     100,=

drie karren                                 30,=

paardentuigen                             50,=

In den stal:

acht paarden                          1000,=

acht koeijen                           1000,=

vijf pinken                               250,=

drie zeugen                             110,=

zestien keuen                          160,=

twintig kippen                            15,=

deelgereedschap                        30,=

melkgereedschap                        15,=

ploegen en eegden                     20,=

In de bergen:

hooi                                         250,=           

boekweit                                  200,=

rogge                                       250,=   

hout                                          25,=

mest                                          25,=

haver                                        10,=

te veld staande rogge                 180,=           

aardappelen                                90,=

Kleederen:

de kleederen van den erflater         25,=

de kleederen van den eerste

comparante                                25,=

Linnen en pellengoed:

zestig bedlakens                          45,=

zestig kussenslopen                      15,=

tafellakens en servetten                20,=

handdoeken                                 8,=

keuken- en potdoeken                   5,=

Zilverwerk:

6 zilveren vorken en 6 lepels          45,=

twaalf theelepeltjes                       5,=

Nog opgegeven:

eenige petroleumlampen               15,=

een mangel                                10,=

Totaal:                                     ƒ 5887,=

De Holevoet, met rechte kap, voor de brand van 1912.

De Holevoet wordt toegescheiden aan zijn vrouw Antje Ploeg[xxiv]. Eind november 1902 verkoopt zij “Het logement De Holevoet, bestaande uit huis met inrijstal, schuur en verder getimmerte, erf, tuin en boomgaard waarin schuur” voor f 8000,= aan haar zoon Johannes Schimmel[xxv]. Een maand later overlijdt zij, 71 jaar oud. Zij wordt bij haar man begraven op begraafplaats Glashorst, graf nr. 65.

Zoon Johannes Schimmel drijft de zaak al voordat hij eigenaar wordt. Nu laat hij het grondig restaureren. Pech achtervolgt hem, want begin 1912 worden de verdieping en de kap door brand verwoest. Voortvarend gaat Johannes te werk met de wederopbouw. Hij laat een tekening maken en vraagt op 8 juni 1912 de vergunning aan[xxvi]. Vijf dagen later heeft hij die binnen. Kom daar nu eens om! Het bestek is ook bewaard gebleven. Tot in het kleinste detail wordt alles beschreven. Het moet 15 juli klaar zijn. Bij elke dag later wordt er 5 gulden van de aannemingssom ingehouden. Het nieuwe gedeelte heeft vijf kamers en in de kap twee dakkapellen. De kap is gebroken volgens de mode van die tijd. Op de tekening staat ook nog een balkon aan de westzijde. Het is dit gebouw dat de mensen van voor de oorlog zich herinneren.

In 1910 trouwt Johannes Schimmel met de Barneveldse Wilhemina Bouw. Zij krijgen vier kinderen: Antje (jong overleden); nogmaals Antje, die later met Helmert Jan Blanken trouwt; Pieter Evert, die met Willemien Bredenoord trouwt en Martina, die met Simon Vlastuin trouwt.

Ook nu komen we een paar opvallende logés tegen: Hendrik Jan van Daal, die in 1912 de oude veearts Jan van Hoevelaken opvolgt en eerst vanuit het Van Naamenhuis en daarna tot 1918 vanuit de Holevoet praktijk houdt. Na zijn vertrek naar Driebergen neemt Gerrit Hendrik Stotijn de praktijk van hem over en voert die tot 1921 vanuit de Holevoet. Een andere pensiongast: Lucas Cornelis Kramer, opzichter bij de aanleg der staatsspoorweg Amersfoort – Kesteren – Nijmegen.

Johannes Schimmel vraagt 8 juni1912 vergunning aan om De Holevoet te mogen herstellen.

In 1929 overlijdt Johan Schimmel, nog maar 55 jaar oud. Zijn weduwe en kinderen verhuizen datzelfde jaar naar Scherpenzeel (aan de Stationsweg). Het Hotel “De Holevoet” te Woudenberg met stal en verder getimmerte, erf, tuin en boomgaard, groot 0.52.96 ha. wordt in 1929 toegescheiden aan zoon Pieter Evert (Piet) Schimmel[xxvii]. Hij is hoofdinspecteur titulair der Rijksbelastingen en nog niet zo lang geleden, in 2000, overleden en op Lambalgen begraven. Zijn moeder is in 1980 overleden, 97 jaar oud.

Het hotel wordt verhuurd aan Chris Broos, chauffeur bij Royaards en Martje van Ginkel, kamermeisje bij Royaards. In 1938 overlijdt Chris en zijn vrouw zet de zaak voort. Zij wordt daarbij geholpen door een oude ober, Van der Veer. In de mobilisatietijd komen er veel officieren eten en de majoor heeft er zijn staf-kantoor. Dat is allemaal teveel voor de oude ober. Mevrouw Broos houdt echter goed vol. Totdat de Duitsers ons land binnenvallen en iedereen wordt geëvacueerd.

Verwoesting en wederopbouw

Op maandag 13 mei 1940, 2e Pinksterdag begint de Duitse aanval op Scherpenzeel.

Van hotel De Holevoet blijft niet veel over. Stapels puin en enkele muren die elkaar moeizaam overeind houden. Mevrouw Broos kan niet meer terugkeren. Zij gaat in een huis tegenover het oude gemeentehuis wonen (het huis waar later v.d. Vliert van Ebbenhorst woonde). Om in haar onderhoud te voorzien heeft zij juffrouw van Schuylenburg en juffrouw Oldenhof als pensiongangers. Als compensatie voor het verlies van hotel De Holevoet kan zij de Kleine Holevoet huren en maakt daar een pension met slijterij van, geholpen door Johannes Augustinus (Joop) Arends. Martje trouwt later met hem.

Op 13 mei 1940 wordt De Holevoet verwoest.

De familie Hastrich (1941-1983)

Piet Schimmel ziet een wederopbouw niet zitten en verkoopt de grond in 1941 voor ƒ 1562,= aan Casper Johan Gerard Hastrich, hotelhouder te Amersfoort[xxviii]. Bij de wederopbouw wordt het hotel naar achteren verplaatst zodat ervoor het Holevoetplein ontstaat. In 1942 wordt daartoe de grond van Piet Schimmel onteigend en overgedragen aan Hastrich voor ƒ 6450,=[xxix]. Het perceel is 2545 m² groot wat het totaal op 4190 m² brengt. Het hotel wordt in 1942 weer opgebouwd in de stijl van de Delftse School, die in heel Scherpenzeel wordt gebruikt[xxx].

Wederopbouw, 1942.

De architect is ir. H.A. Pothoven uit Amersfoort. Het is twee bouwlagen hoog en een kapverdieping met een bordes van drie treden, een luifel boven de ingang en het wordt wit gesausd. Het krijgt de naam De Witte Holevoet. Niet alleen vanwege de kleur, maar ook omdat Hastrich eigenaar is van hotel De Witte in Amersfoort en deze naam door wil laten klinken in zijn hotel aan de Holevoet. Op de dakverdieping gaat dochter Dorothea (Dolly) Hastrich wonen. Zij is getrouwd met Johannes Conrad Marie (Jan) Hehenkamp. Zij worden de nieuwe hotelhouders in De Witte Holevoet. De feestelijke opening vindt plaats op 11 juli 1942.

Aardig om te vermelden is, dat de rooms-katholieke kerkgemeenschap van Scherpenzeel op 18 juli 1954 in de Herenkamer is opgericht. 25 personen wonen de plechtigheid bij. Ruim 10 jaar kerken zij in de de serre van de Witte Holevoet. In 1965 verhuizen zij naar de bovenzaal van de gereformeerde kerk De Achtkanter aan de Molenweg.

In 1955 overlijdt Hastrich en twee jaar later vindt er een boedelscheiding plaats[xxxi]. Zijn dochter Dolly Hastrich wordt de nieuwe eigenaresse.

Tot de jaren zestig loopt het hotel als een trein. De aanleg van de Rijksweg A12 maakt daar abrupt een einde aan. Het verkeer komt nu niet meer door Scherpenzeel. De directie staat voor de keuze om gewoon op de oude voet door te gaan of er een exclusieve gelegenheid van te maken. De keus valt op het laatste en zo kan het gebeuren dat mensen, die gewend zijn daar een kopje koffie te drinken, een kaartje in de hand gestopt krijgen met de mededeling: ‘Uw bezoek wordt niet op prijs gesteld’. Van mensen met modale inkomens wilde de Witte Holevoet niets weten. Het restaurant krijgt zelfs een Michelinster en wordt bezocht door leden van het Koninklijk Huis en mensen als Max Euwe, schrijver Lunshof en dichter Roland Holst. Een regelmatige bezoeker is Joseph Luns, minister van buitenlandse zaken. Als hij binnenkomt wordt hij door de garderobejuffrouw Cor Wolfswinkel steevast begroet met: “Zo jongen, bin je doar weer.” Luns vond dat prachtig.

In de zeventiger jaren verplaatst de upper ten de blik naar andere trendy restaurants en gaat het steeds minder met De Witte Holevoet. Hastrich jr., de broer van de eigenaresse, bedenkt een reddingsplan. Het exclusieve restaurant moet een gelegenheid worden waar ‘de gewone man’ weer een hapje kan gaan eten. In de tuin moeten appartementen voor ouderen komen, het zogenaamde Holevoetpark. Zij zouden voor ƒ 275.000,= per stuk te koop zijn.
Als extra service wordt aangeboden dat eigenaars het eten uit het restaurant thuis bezorgd kunnen krijgen. Het hotel zal gesloopt en herbouwd worden. Hoewel de commissie Ruimtelijke Ordening van gemeente de prijs voor de appartementen veel te hoog vindt, wil men het plan toch steunen. Men is bang dat anders het hotel definitief gesloopt zal worden. In afwachting van de goedkeuring van de provincie en de gemeenteraad wordt het hotel gesloten. Dan blijkt dat het plan te hoog gegrepen is en de eigenaresse zet De Witte Holevoet in april 1983 te koop. Daarmee komt een eind aan het 43-jarig eigendom van de familie Hastrich. De familie is het hotel niet vergeten. In december 2000, bij het overlijden van Dolly Hastrich, neemt de familie daar de condoleances in ontvangst.

Hotel Scherpenzeel

Het hotel wordt gekocht door mevrouw Antje Jager. Vol goede moed gaat zij moderniseren. Bouwbedrijf Gebr. Osnabrugge vernieuwt alle sanitair, evenals de keuken. De verbouwing kost zoveel geld dat er niet genoeg overblijft om de naam Witte Holevoet te kunnen kopen. Op een dag wordt de naam verwijderd. Jan Osnabrugge ziet dat en grijpt in. Hij neemt de letters in beslag en legt ze op de zolder. Later, als de oude naam weer wordt hersteld, worden de oorspronkelijke letters weer gebruikt. En tot op de dag van vandaag sieren deze letters de gevel. Letters, die ooit gemaakt zijn door Bart Weerd in smederij Overeem.

De nieuwe naam wordt: Hotel Scherpenzeel. Na anderhalf jaar is dit avontuur ten einde. Het hotel wordt in 1987 verkocht aan C.M. de Vor uit Achterveld, die het sindsdien in bezit heeft. Hij noemt het hotel weer De Witte Holevoet. Op 1 februari 1988 wordt het hotel heropend. Onze dorpsgenoot John Vermeulen wordt de nieuwe bedrijfsleider en hoe het de laatste 15 jaar is gegaan leest u in zijn verhaal.

                                                                 Henk van Woudenberg

1      Hist. Toegangen van de Gelderse Vallei deel 9; Huisgeld gerecht Woudenberg, 1525.

[ii] Hist. Toegangen van de Gelderse Vallei deel 13: Oudschildgeld Woudenberg en Geerestein 1536-1775, nr. 115 en 116;.

[iii] Huis Enghuizen; Archief Westerholt 267, nr. 7; 1558. Recht. Arch. Scherpenzeel 10 nr. 9; 18-08-1559.

[iv] D. van Wageningen; Register van verkoop tienden te Woudenberg, Amerongen etc. 1563-1615 van het Kapittel van Sint Pieter te Utrecht, Amersfoort 2001.

[v] In het tijnsregister van het Huis Amerongen; HUA.

[vi] W.H.M. Nieuwenhuis; Repertorium op de beleningen van de hofsteden rond de Holevoet te Scherpenzeel, blz. 7.

[vii] Huis Enghuizen; Archief Westerholt 276; 14-11-1578.

[viii] Mr. E.J. Wolleswinkel; Twee Scherpenzeelse geslachten Van Wolfswinckel, in Ned. Leeuw mei-juni 1985, pag. 146 ev.

[ix] Zijn eerste vrouw was Mennonitisch. Zijn kinderen bleven aanvankelijk dus ongedoopt. Later werden zij in het geheim alsnog gedoopt. Zie H.M. van Woudenberg; Geschiedenis van de Grote Kerk, blz. 84.

[x] Recht. Arch. Scherpenzeel 3; 26-04-1669.

[xi] Recht. Arch. Scherpenzeel 3; 24-04-1676; 05-06-1676.

[xii] W.H.M. Nieuwenhuis; Bewoners van “Stichts Scherpenzeel” in 1748. In Van Scarpenzele tot Scherpenzeel; Scherpenzeel 1996, blz. 140, nr. 165.

[xiii] Reinier van Wolfswinkel tr. Scherpenzeel 07-11-1734 met Grietje Timmer, wed. Arie Gijsberts van den Toorn. Clara was een dochter uit het 1e huwelijk van Grietje Timmer.

[xiv] Huis Scherpenzeel 22; 05-02-1756.

[xv] Repertorium Holevoet, blz. 37 nr. 28; 05-06-1767. Bron: HUA; Huis Amerongen 6, blz. 74.

[xvi] Vreemd genoeg wordt in 1775 de naam Jacob van het Vliet als eigenaar en gebruiker genoemd. Deze komt verder nergens voor. Oudschildgeld Woudenberg en Geerestein 1536-1775, nr. 166.

[xvii] HUA; ORA Woudenberg 2347; 28-03-1768.

[xviii] Repertorium Holevoet, blz. 37 nr. 27; 1809. Bron: HUA; Huis Amerongen 6, blz. 124.

[xix] Notarieel Scherpenzeel; 17-02-1846; nr. 8.

[xx] Notarieel Scherpenzeel; 16-07-1846; nr. 21. Veiling en ophouding en 08-02-1847; nr. 7. Boedelscheiding.

[xxi] Notaris P.A.J. Moerel van den Ham te Lunteren; 26-01/02-02-1849.

[xxii] Notaris P.A.J. Moerel van den Ham te Lunteren; 03-12-1850.

[xxiii] Notarieel Scherpenzeel; 23-12-1865; nr. 51. en 07-03-1872; nr. 66.

[xxiv] Notaris H.A.N. van Warmelo te Woudenberg; 11-10-1895.

[xxv] Notaris J.E.G. Lagerweij te Woudenberg; 28-11-1902.

[xxvi] Gemeentearchief Woudenberg 453; tekening, aanvraag, vergunning en bestek; 1912.

[xxvii] Notaris J.E.G. Lagerweij te Woudenberg; 22-11-1929.

[xxviii] Notaris J.E.G. Lagerweij te Woudenberg; 08-12-1941. Hastrich koopt ook het terrein van de smederij van Berendse. De huizen die hij er op laat bouwen worden verhuurd aan dokter Renken en meester Verkerk.

[xxix] Notaris J.E.G. Lagerweij te Woudenberg; 08-07-1942.

[xxx] Kenmerken Delftse School in Scherpenzeel een Grensgeval; Gemeentelijke monumentenzorg in Scherpenzeel, M.A. Prins-Schimmel, blz.122. Een beschrijving van De Witte Holevoet op blz. 128ev.

[xxxi] Notaris H.F. Keetell te Amersfoort; 25-04-1957.

De naam “Holevoet”

Over de naam Holevoet heeft men veel gefantaseerd. De volgende ‘verklaringen’ kwam ik tegen: Men zag op oude kaarten duidelijk de vorm van een ‘holle voet’. Kijk maar eens naar de kaart uit 1696. Waar het woord ‘Scherpenzeel’ en ‘Donkelaar’ staat is de vorm van een voet te zien. Het woord ‘Den Hole-Voet’ staat op de verkeerde plaats. Het ligt verder naar rechts, bij de molen. Het enige dat in de buurt komt van dit idee is dat het gebied op de kadasterkaart van 1832 in een voetholte lijkt te liggen. De voet is dan het Gelderse Scherpenzeel. De hak op de plaats waar de molen staat en de tenen richting Woudenberg (zie afbeelding). De Holevoet was tot 1960 Woudenbergs, dus Utrechts grondgebied. Om op dit gebied te blijven maakte men vanuit het westen bij de Holevoet een scherpe bocht naar het zuiden en vervolgens weer met een scherpe bocht naar het oosten de Achterstraat in. Deze ‘holte’ zou op een voetholte kunnen duiden.

Een andere verklaring staat in het allereerste nummer van het weekblad ‘De Holevoet’ van 5 oktober 1918: ‘De Holevoet’ (het tegenwoordige hotel) is ruim 300 jaar oud en was van oude tijden af een posthuis. De postdiligence, die van Arnhem naar Utrecht reed is van Wageningen af in handen geweest van een zekere Bongers. Bongers reed van Wageningen naar ‘De Klomp’, verwisselde daar van paarden en ging via Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg naar Utrecht, waar werd afgespannen in ’t posthuis ‘De Postpaarden’, thans nog een herberg. Op de terugreis verwisselde men te Scherpenzeel van paarden en dus niet aan ‘De Klomp’. De plaats waar men te Scherpenzeel over spande, gaf men een naam, gelijkluidend aan die van ‘De Klomp’, namelijk ‘De Holevoet’. Vroeger hing boven de deur van de dorpsherberg, waar men over spande, een klomp, zoals sommigen zich nu nog herinneren. Die herberg stond, waar men nu ’t Hotel van die naam vindt. ’t Verband tussen ‘Klomp’ en ‘Holevoet’ (een voet die hol is) begrijpt ieder.”[1] Tot zover een paar gevonden ‘verklaringen’.

Een heel aannemelijke gang van zaken zou geweest kunnen zijn dat de naam Holevoet waarschijnlijk eerst in de volksmond is ontstaan en pas later een wat meer officieel karakter is gaan dragen, toen bleek dat de naam goed beviel, vooral als herkenningspunt. Dit zal zeker ’t geval zijn geweest als met Holevoet inderdaad een klomp zou zijn bedoeld. ‘Hole’ of ‘holle’ zou dan ‘hout’ betekend kunnen hebben, net als dat gebeurd is bij de naam Holland (= holtland). Zo’n klomp doet ’t natuurlijk prima als uithangbord. In het Duits heet een klomp een Holzschuh (letterlijk: houten schoen).

Was ’t nu maar zo, dat de oorspronkelijke betekenis zo gemakkelijk te achterhalen was als bij de plaats Xanten in Duitsland het geval was! (Excursie 1 juni jl.). Helaas is dat bij Holevoet niet zo, ook al is deze naam van veel jongere datum dan bijv. Lambalgen. Wel moge duidelijk zijn dat de Holevoet als herberg – annex uitspanning voor paarden – een belangrijke functie heeft vervuld in het toenmalige verkeer.

Dat kan ons op nog meer mogelijkheden attenderen, wat betreft de herkomst van deze markante naam: Nederlandse handels- en postwegen hadden immers aansluiting op de hessenwegen in Duitsland. Reizen was vroeger een langdurige en vermoeiende bezigheid, zodat er grote behoefte was aan rust- en herstelplaatsen voor mens en dier. In het Duits staat ‘erholen’ voor: rusten, op z’n verhaal komen, bekomen van vermoeienissen enz. Bovendien is een nu wat verouderde betekenis van het woord ‘voet’ ook wel: punt of plek. En ziedaar: een mooie toepasselijke betekenis doet zich voor: rustpunt! Mooier kan het haast niet voor een hofstede-herberg.

Gaan we ook nog even na of er link kan zijn met de gesteldheid van de bodem in dit landschap, dan is er nóg een mogelijkheid (van oud-Germaanse oorsprong) nl. ‘hol’ of ‘hool’ als smalle gracht, droge sloot, inham, moerassige plek enz. Deze mogelijkheid is echter minder toepasselijk voor een herberg-locatie, maar… alles is mogelijk.

Wijlen mevr. Schimmel zegt elders in dit nummer dat er volgens overlevering eeuwenlang een boom met een ‘holle voet’ heeft gestaan.

Zo kan het ook een afleiding zijn van een persoonsnaam. De voornaam Holle (van Germaanse oorsprong) betekent trouw, toegenegen, aantrekkelijk en kan, zoals wel vaker gebeurd is, gekoppeld zijn aan een bepaalde plek of gebouw. De naam van de eerste eigenaar leeft dan voort in de geschiedenis, zoals dat genoemd wordt, en dat was meestal de bedoeling.

Al met al een wat onbevredigende situatie met de naam Holevoet: het laatste deel van de naam levert, zoals meestal, geen problemen op, maar het voorste deel zoveel temeer en dat zal helaas wel heel vaak zo zijn. Immers, ook al zou je het allereerste eigendomsbewijs vinden, dan nog is daar meestal niet uit op te maken waarom die naam gegeven werd. Door de vele mogelijkheden ontstaat als het ware een luxeprobleem, maar daar heb je natuurlijk niet zoveel aan! Tot overmaat van ramp is, volgens de huidige bedrijfsleider, in de laatste wereldoorlog door verwoesting nogal het een en ander verloren gegaan, wat mogelijk verhelderend zou kunnen zijn geweest. De naam ‘Witte’ is volgens hem niet van originele oorsprong en pas later toegevoegd toen een herbouwd hotel-restaurant ontstond verbonden met “De Witte” in Amersfoort. Toen kreeg De Holevoet pas de bekende witte kleur.

B. Bosman