Blad 2001-4

“HOE ZALIG ALS DE JONGENSKIEL NOG OM DE SCHOUDERS GLIJDT”

 (Uit: Camera Obscura; Nic. Beets of Hildebrand)

Siem Vlastuin heeft een aantal herinneringen aan het papier toevertrouwd.

Wanneer je eenmaal begonnen bent met het ophalen van herinneringen dan lijkt het wel of je een bron hebt aangeboord. Denkend aan de twintiger jaren in de Dorpsstraat zou je een beetje heimwee krijgen naar die tijd, die heel wat minder gecompliceerd was dan die van nu. Niet dat ik praat over “die goede ouwe tijd”, want zorgen waren er ook toen voor menigeen, maar niet voor ons, kinderen.

Een dorp toen, met veel ambachtslieden: timmerman, wagenmaker, kuiper, klompenmaker, smid, slachter, schoenmaker, kapper / scheerbaas, fietsenmaker, schilder, tuinbaas, enz.

Als kind kon je overal maar zo binnenlopen. Uren heb ik doorgebracht bij Bart Vermeulen en zijn vader, kijkend naar het maken van twee klompen tegelijk, met dat hele instrumentarium van gutsen. Achter de klompenmakerij lag een stapel bomen lag, waar je als kind kon spelen al werd je goed gewaarschuwd om heel erg voorzichtig te zijn.

Vele uren bracht ik door bij mijn opa, de ouwe Sijm, aan de schoenmakerstafel. Hier werd niet alleen hersteld, maar werden ook wel nieuwe schoenen gemaakt.

Bar interessant vond ik het wanneer ome Dirk – na het werk – zijn geweer (van de schiet) uit elkaar ging halen en schoonmaken. Zo’n geweer was voor ons niet te tillen. Later heb ik dat zelf onder dienst ook moeten doen, maar toen kon ik zo’n geweer wel tillen. Geweer, pistool en mitrailleur M50  moesten we toen in het donker in de gaskamer met masker op uit elkaar halen en weer in elkaar zetten. 

Bij Janpietteham thuis (Jan van Piet v.d. Ham) was ook van alles te beleven. Een man of wat waren er altijd aan het timmeren, schaven, in elkaar zetten van kozijnen, deuren of een doodskist.

De beitels werden meestal geslepen op de slijpsteen die achter de werkplaats stond. Als jongens moesten we soms helpen bij het draaien van de slijpsteen. De slinger van de steen had al jaren geen handvat meer. Al draaiende aan die vierkante as, had je dan ook in een mum van tijd de blaren op je handen.

In november werd daar het varken geslacht, Voor ons jongens was dat best griezelig, maar toch wel spannend. Het varken werd door de slachter gekeeld, het bloed werd opgevangen in schalen of emmers, want daarmee werd later bloedworst gemaakt. Eenmaal dood, werd het varken met heet water overgoten en met een scherp voorwerp werd het haar eraf geschraapt.Was het varken eenmaal goed schoon, dan kwam die aan de leer te hangen om ontdaan te worden van de ingewanden. “Een mens is nooit te oud om te leren, maar een varken leert nog na zijn dood”. Huug Hoevens (van de Faam) voetbalde graag en vroeg of hij de blaas mocht hebben. Die kreeg hij, maar bij de overhandiging – de blaas was nog halfvol – kneep de slachter er in en Huug kreeg de inhoud over zich heen. Kwaad dat hij was!

Mijn vader had bij Gart Methorst een kruiwagentje besteld, dat precies zo was als een grote en die kreeg ik met mijn verjaardag. Opa haalde met de grote krui wel boerenkool van het land, achter op het Homoetsdijkje. Ik mocht wel eens met hem mee. Een paar weken later haalde ik daar op mijn eentje ook een kruitje vol boerenkool en bracht die bij opa. “Maar”, zei hij, “ik heb daar helemaal geen boerenkool meer staan!”  Van wie die dan wel geweest is, heb ik nooit gehoord.

Druk was het niet in de Dorpsstraat en zeker niet met gemotoriseerd verkeer. Toch kwam ik onder een motorfiets. De motorfiets werd bij ons in de fabriek gerepareerd en ik bij de dokter.

Een paard en wagen reden door de Dorpsstraat, geladen met mest. Met een paar jongens gingen wij er achteraan hangen. Na een paar honderd meter moesten wij loslaten en ik veegde mijn handen schoon aan mijn broek. Voor het eerst zag ik dat mijn vingers voorzien waren van allerlei figuurtjes. Thuis heb ik geprobeerd die lijntjes er met puimsteen af te schuren, maar ze zitten er nog op!

Piet van de Ham was ook begrafenisondernemer en aanspreker. De aanspreker ging het overlijden van iemand in de buurt aanzeggen en bij de begrafenis liep hij dan met zeer langzame tred voorop en droeg een zwarte hoge hoed met een rouwsluier welke over de arm werd gedrapeerd.

Even er tussendoor: Toen mijn vader zijn rijwielwerkplaats had en er nog geen woonhuis was gebouwd, hield hij achter die werkplaats wat kippen. Het voer bewaarde hij in een blikken bus in de werkplaats. Hij had daar al eens een muis aangetroffen en had een plankje tegen die bus aangezet. Op een wintermorgen, er lag een paar centimeter sneeuw, zaten er wel tien muizen in. Eén muis doodmaken, dat ging nog, maar tien??

Aan de overkant van de Dorpsstraat, ongeveer 20 meter verderop, lag de “Koperatief” van Aart Bos. Mijn vader zette de bus op zijn kant en daar ging de muizen achter elkaar over de sneeuw, de openstaande deur bij Aart Bos in.

Bij Ram, de kapper zat je als jongetje netjes op je beurt te wachten. Er zat soms wel 10 man op hun scheerbeurt te wachten. Aan de muur hing een rek met vele vakjes en bijna ieder had daar zijn scheermes, zeep en scheerkwast staan. Men nam daarvoor de tijd en vanzelfsprekend werden daar de dorpsnieuwtjes verhandeld. Je kon wat horen als je niet doof was, want ze namen geen blad voor de mond.

Op mijn 4e ging ik naar de bewaarschool (kakschool) van de dames Kreuger. Wim Treels kwam mij steevast ‘s morgens ophalen. Elke morgen weer, vroeg mijn vader aan Wim hoe het met hem ging en iedere morgen weer antwoordde hij dan: “’t Goa nogal jong!” Met je 6e ging je naar de lagere school. Voor mij makkelijk, de Openbare L.S. lag net tegenover ons. Kort nadien klom ik over de schutting tussen de school en Aart Bos. ‘k Bleef aan een spijker hangen, viel en brak mijn rechterpols. Jankend naar huis en al roepende “hij is niet kapot” moest ik mee naar dokter De Lange. Die zette de arm, met zijn kousenvoet in mijn oksel en mevr. De Lange en mijn vader trokken aan mijn hand. Met houten spalken, verband en een draagdoek kon ik weer mee naar huis.

Op school leerde ik bij juffrouw Van Dam schrijven met de linkerhand. Jarenlang heb ik het schrift nog bewaard, waaronder zij dat voor mij merkwaardige feit had vermeld. Je verleerde dat echter weer gauw.

In diezelfde tijd werd in ons dorp het elektrisch aangelegd. Door het hele dorp lagen loopgraven en gaten waar de kabels doormoesten. Met mijn gebroken pols viel ik in een van die gaten en moest natuurlijk weer mee naar de dokter. Het zat nog goed en met een paar spalken extra kon ik weer de straat op. Nog geen week later ging ik met een paar kornuiten naar de Lunterse Beek en bij de “Drie bomen” ging ik kopje onder en…weer mee naar dokter De Lange. Die wist het met gemak ook niet meer en de buren zeiden ”dat jongetje wordt niet oud”. Ja, wat is niet oud, ” ‘k bin noe drieentachentig!”

Bij het aanleggen van het elektrisch werd vooral om de kerk veel gegraven. Achter de kerk kwam een transformatorhuisje en voor aan de straat, tegenover het doktershuis, kwam een heel diep gat met een kelder. Daarin werden allerlei kabels aan elkaar gemaakt in gietijzeren omhulsels, die later werden volgegoten met vloeibare pek. Bij al dat gegraaf door dat oude kerkhof rondom de kerk kwamen talloze botten en schedels naar boven. Eén van de dorpsjongens voetbalde met zo’ n schedel, waarop dokter De Lange naar buiten kwam en zei dat hij dat moest laten want “het kan je opa wel wezen”.

En dan die koninginnefeesten. Het hele dorp werd versierd, overal langs de weg stonden palen met draden daartussen en alles werd getooid met dennengroen, papieren rozen, goudsbloemen en hei. En talloze erepoorten van steigerpalen met gaas, die op dezelfde manier werden versierd. Tegen donker werd menig borreltje gedronken en alles bijeen was dat groter feest dan de Koninginnedag zelf.

Schoolvakanties in de zomer, je kwam dagen tekort! ‘t Was – of lijkt dat nu maar zo – bijna altijd zomerweer en hele dagen brachten wij door in of aan de Lunterse beek. Bij ‘t Vliet had je een diepe en een vleute (= ondiepe, red.)  kant in de beek. Er zaten toen heel wat beekmosselen in en sommigen waren open en wanneer je daar op trapte, had je een beste jaap in je voet. Met plaggen en zand maakten we soms een dam in de beek, waardoor het water steeg en een watervalletje ontstond.

Ook trokken we met 6 tot 8 dorpsjongens, gewapend met schop of bats, door het Jodensteegje, thans Ben Goerionplein. Links om de dichte muziektent het z.g. Veense pad over, langs wallen en korenvelden met verschillende soorten graan. Verder over sloten naar de Holleweg (= Hopeseweg) en aan de overkant daarvan tegen de beek aan, lag het ‘Heiveldje’, waar wel zand werd geschoten. Wij groeven daar allerlei loopgraven en gaten. Hele oorlogen werden daar gevoerd. Zwart en bezweet doken we dan de beek in – natuurlijk zonder zwembroek – want die hadden wij nog niet.

Onderweg langs dat Veense pad lag een boomgaard (‘k weet nog wel van wie). Die was weliswaar goed omheind, maar met een lange sliet met een kromme spijker aan het eind, konden wij toch menig appeltje bemachtigen. Die waren stukken lekkerder dan bij ons thuis. ‘s Winters smaakten dan de knollen ook heerlijk.

Dat Jodensteegje is genoemd naar een jood, die daaraan woonde, hij heette Mozes Mozes en werd in de volksmond de “dubbele Mozes” genoemd.

In de tijd dat mijn vader op vrijersvoeten ging in Apeldoorn verhuisde hij ook naar die plaats. Mijn vader vertelde daar het volgende van: Op zaterdagavond werkte hij in de fietsenwerkplaats tot minstens 10 uur. Thuisgekomen wassen en opknappen en een paar uur slapen, want om 4.30 uur stapte hij op de fiets naar het station Barneveld/Voorthuizen. Daar op de trein en in Apeldoorn aangekomen stond de dubbele Mozes hem al op te wachten met de vraag: “Hoe is het Jan, bin d’r nog levenden, bin d’r nog dooien in Scherpenzeel?”  Hij moest van alles weten. Daarna lopen naar het huis van zijn aanstaande en kort er op mee naar de kerk aan de Loolaan. Hij kon dan maar moeilijk zijn ogen openhouden, maar ik dwaal af.

De meester op school had verteld dat lui in Amerika een vliegtuig hadden gebouwd. Nou, dat konden wij ook wel. Met kratlatten en plankjes werden aan mijn fietsje vleugels en een staartstuk aangebracht. Toen hij klaar was hezen wij hem boven op een stapel kisten. Ik zou hem zelf vliegen. Nou, dalen dat ging best, maar vliegen, ho maar.

Bij Cees Bakker, de smid, stonden wij vaak te kijken naar het beslaan van paarden. De stank van het schroeien van het gloeiende ijzer aan de hoef ruik ik nog. En wanneer het ijzer eenmaal pas was, dan werd het er onder genageld, de nagels krom geslagen en gevijld. Machtig mooi!

Datzelfde kon je ook zien aan de Holevoet, in de hoefstal die daar stond. Later hebben Tine, mijn vrouw, en ik in het Openluchtmuseum in Arnhem daar nog samen in gezeten.

De tuinbaas van Royaards woonde in het huis bij de poort (nu een hekwerkje) tegenover de kerk. Vermeer heette hij en hij had o.a. 2 brave jongens: Jan en Gerard. Destijds was dat een echte poort met deuren zo dik als een vuist. In de winter, met een pak sneeuw verzamelden zich daar tientallen jongens, de helft buiten en de helft binnen de poort.

Stapels sneeuwballen werden gemaakt en de jongens in de Dorpsstraat moesten proberen er in te komen, terwijl de anderen dat moesten verhinderen. En maar sneeuwballen gooien, totdat er een ruit sneuvelde en de tuinbaas ons wegjoeg.

De bovenmeester Hefting was weg van motorfietsen. Wanneer tegenover de school bij Bart Schuur, die de fietsenzaak van mijn vader had overgenomen, ook maar een motor startte, klom hij boven op de bank om over de vensterbank heen te kunnen kijken.

Hij, en vooral zijn vrouw, welke ook onderwijzeres was geweest, lieten door een heel stel leerlingen een kinderoperette uitvoeren, die bij Wout van Oostrum in de Soos werd opgevoerd.

Het instuderen van de tekst met muziek gebeurde door mevr. Hefting bij de piano. Ook de kostuums werden door haar en diverse hulpvaardige moeders gemaakt. Operettes, zoals Sneeuwwitje, Repelsteeltje enz. zaten er ingehamerd en hele stukken ken ik nog uit mijn hoofd.

In de Soos bij Wout v. Oostrum was soms ook een film, zoals Ben Hur. Wanneer je door de tabaksrook het doek niet meer kon zien, riep Wout: “Hé jongens, zet achterin de wiendzuuger es an!”

Wanneer in de dertiger jaren iemand gedaan kreeg (= werd ontslagen, omdat er geen werk meer was bij de baas), was er een enkeling, die het geluk had bij de Gemeente te worden aangesteld. De vrouw van die man zei dan tegen haar kennissen: “Mijn man werkt nou niet meer, hij is aan de Gemeente.”

Naast onze oude fabriek lag het woonhuis en werkplaats van Piet de Jongh, timmerman/aannemer. Hij woonde daar met zijn vrouw, tante Jans en de dochters Trijn en Alie. Alie werd later een hele knappe meid en kon vrijers krijgen bij de vleet.

De Oude opa, Aart de Jongh woonde erbij in. Hij draaide voor mij de mooiste tollen, die je maar wensen kon en hij maakte ook een paar prachtige kleppers van vuurrood hout. Boven in het magazijn van de fabriek was voor ons jongens altijd wel wat te knutselen. Er lagen afgekeurde fietsdynamo’s, waarin prachtige magneten zaten en niet te vergeten de onderdelen van ouderwetse kaars- en carbidlantarens. Van de lenzen, die daarin zaten, kon je fijne brandglazen maken.

In de lakkerij was het altijd heerlijk warm. De grote en kleine ovens gaven heel wat warmte af. Voor degenen die daar werkten zal het in de zomer wel niet zo prettig zijn geweest.

Het knapste jongetje in de klas was ongetwijfeld Wim Gijsbertse. Als de anderen nog zaten te dubben hoe het in elkaar zat, had hij zijn sommen al af. Hij werd later ook hoofd ener school en meester Hefting was goed gek met hem. Als beloning mocht hij soms met meester meerijden met zijn motorfiets met zijspan!

En die eerste radiotoestellen. Men zat ademloos voor de luidspreker of met koptelefoon op. Een radio met 4 lampen voorop en een paar verwisselbare spoelen voor de golflengte. Gewoon een mirakel! De hele familie luisterde naar mooie muziek (moet je nu om komen). En naar de hoorspelen, zoals Ome Keesje, de familie Mulder, met als herkenningsmelodie de “Moldau”. En niet te vergeten de thrillers, zoals Paul Vlaanderen met Sir Graham Forbesen met Ina, verder Dodenhuis enz. Je zat er soms bij te griezelen en op het hoogtepunt brak het af en het vervolg kwam een week later. Al prutsende maakte je zelf een z.g. kristalontvanger: een heel klein brokje kristal met daarop een puntvormige elektrode, met de hand te bedienen; die schraapte je erover en met de koptelefoon op kon je dan muziek horen. Schitterend! Met behulp van onze werkbaas Lansing, die een verwoed amateur radioknutselaar was, bouwden we een zender met afgekeurde lampen van een radiocentrale. Het bereik was een paar honderd meter.

De dorpsgemeenschap was maar klein in die dagen, ongeveer 1500 inwoners. De gezinnen waren daarentegen verhoudingsgewijs groot en je was al gauw ergens familie van elkaar, al was het maar uit de verte. Zo hoor ik mijn vader nog vertellen dat mijn grootouders in de wintertijd op “boerenvisite” gingen b.v. bij de oude Willem Werkman op de Haar. Willem z’n vrouw was een nicht van mijn grootmoeder, die zelf van Wittenoord kwam, waar ze zeventien kinderen hadden. Mijn vader, als jochie van een jaar of vijf, mocht mee. Eerst passeerden familie, vee en oogst de revue en al zittende op den heerd kwamen in het laatst allerlei griezel- en spookverhalen los, zodat je als kind de rillingen over de rug liepen.     ’s Avonds terug naar het dorp over het ‘Kerstavondpad’ hield mijn vader de slippen van opa’s jas stevig vast. Van achter iedere boom kon wel eens zo’ n “spoek” vandaan komen. Je zat daar ook niet zover van het Spoekenbos af.

De oude Willem Werkman zat in het laatst van zijn leven in het “Huis in de Wei”, waar wij ook heel wat familie hadden zitten. Hij zat dan vaak in de hal te praten met een medebewoner, die blijkbaar niet zo goed van de  Scherpenzeelse verhoudingen op de hoogte was. Wanneer wij dan de trap opliepen, hoorden wij die onbekende zeggen: “Jie kent ok iedereen hier, wie bin dat noe weer!” “Weet jie dat niet”, zei de oude Willem, “hij is toch een jong van Jan Vlastuun van de Eris en zij een dochter van Johan Sjimmel uut de Holevoet.” Hij sprak zo luid, dat je het door het hele huis wel kon horen en al lachende liepen wij de trap op, verder naar boven.

De telefoon in de twintiger jaren was er nog één met een slinger. Eerst draaien aan die slinger, dan kreeg je het postkantoor / centrale (Johan v.d. Ham). “ Ha, Johan, mag ik Amsterdam 1288?.”  Even later ging de bel weer. “Hallo Jan, hier heb je de lijn met Amsterdam.” Veel aansluitingen waren er nog niet, wij hadden toen nummer 8. Nu hebben we, net als iedereen, een nummer met 10 cijfers.

Vroeger werden de kinderen meestal vernoemd naar voorouders. Toen mijn opa werd geboren, moest hij naar zijn grootvader worden genoemd: Sijmen. Maar dat vonden ze toen niet bijbels genoeg en werd hij Simon gedoopt. Dat hielp niks, want zijn hele leven werd hij Sijm genoemd en toen hij ouder werd “de oude Sijm”. Nu noemen sommigen mij ook zo.

Onze kinderen hebben nog familienamen, maar onze kleinkinderen lang niet allemaal meer. Sommigen hebben hele vreemde namen, niet dat ze er ons minder lief om zijn. Maar toen er bij mijn oudste zoon Jan een jongetje werd geboren, kwam hij vragen of hij Simon of Sijmen moest heten, wij hebben toen voor de ouderwetse naam gekozen en zo heet ie nog. Nostalgie natuurlijk, maar toch….

Schoolreisjes naar Amsterdam, musea en grachten, Artis, naar Den Haag en Scheveningen, Kraantje Lek (Bloemendaal) enz. Er zijn nog foto’s van. De meesten die er op staan zijn er niet meer. Als we naar Den Haag gingen, liepen we door de Groep naar de Heuvelse Steeg, waar een perronnetje was. ’s Avonds liepen we dan weer in omgekeerde richting naar Scherpenzeel terug.

Siem Vlastuin

OVEREEM BV VERDWIJNT UIT DORPSBEELD

Dinsdagavond 30 oktober waren leden van Oud-Scherpenzeel te gast bij Overeem bv. Bedrijfsleider Jan Roelofsen leidde deze avond en gaf een helder beeld van de historie en de groei van het bedrijf. Op verzoek van bestuur en redactie heeft Jan één en ander nog eens op papier gezet voor onze lezers. We geven graag Jan Roelofsen het woord:

Mijn naam is Jan Roelofsen, een geboren en getogen Barnevelder. Nadat ik in 1976 trouwde met Ineke, de jongste dochter uit het gezin Wagensveld, voormalig aannemer van  de Stationsweg, ben ik in Scherpenzeel komen wonen. Al geruime tijd ben ik lid van de vereniging Oud-Scherpenzeel.

In 1974 ben ik door Evert van de Werk, de technisch directeur van Overeem aan het Oosteinde, aangenomen als bedrijfsbureau medewerker. Uit het feit dat ik hier nog steeds werk, nu als bedrijfsleider,  kunt u concluderen dat ik het er naar mijn zin heb.

Toen de voorzitter van Oud-Scherpenzeel, Henk van Woudenberg, tijdens het bezoek aan EBM Techniek vroeg of ik zoiets ook bij Overeem zou willen regelen, heb ik hier met plezier “ja” op gezegd. Overeem  zou begin 2002 aan de beurt zijn. Het simpele feit dat we dan geen Scherpenzeels, maar een Edes bedrijf zijn, heeft het bestuur doen besluiten het bezoek op 30 oktober 2001 te laten plaatsvinden.

Voordat ik iets over Overeem vertel, wil ik zeggen dat ik ontzettend genoten heb van de voorbereiding van deze avond. En nog meer van de avond zelf! Wat zijn die Oud-Scherpenzelers, U dus, een enthousiaste en geïnteresseerde mensen! Ook mijn collega’s die de rondleiding door de fabriek verzorgden waren hier van onder de indruk en hebben stuk voor stuk van deze avond genoten!

Over de historie van Overeem B.V. is weinig op schrift gesteld. Gelukkig bestaan er wel enkele fotoalbums waar leuke plaatjes in te vinden zijn. Ook heb ik fijne gesprekken mogen hebben met nazaten van de oprichter Jan Overeem en met oud-medewerker Frank Wagensveld. Van hen heb ik  foto’s en Overeem-produkten gekregen, waardoor de geschiedenis enigszins vorm kon krijgen.

Bij voorbaat wil ik duidelijk stellen dat het verhaal niet compleet is. De redactie van dit blad stelt reacties van lezers, die mogelijk aanvullingen kunnen geven, erg op prijs.

OVEREEM b.v.

De  locaties

Het begon allemaal, aan het begin van de vorige eeuw, aan de Dorpsstraat. Om precies te zijn: op de plaats waar nu Kelderman optiek en de Wereldwinkel zijn gevestigd. Het precieze jaar weet ik niet, maar in elk geval vóór 1917, want in dat jaar moet de foto van de voorpagina van dit blad zijn gemaakt.

Jan Overeem begon hier een smederij. Het zal een dorpssmid geweest zijn, die hoefijzers, karrenwielhoepels en kachelonderdelen maakte. In 1921 is het bedrijf geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en dat jaar hebben we ook, ten onrechte bleek op de Oud-Scherpenzeel avond, als ons geboortejaar aangehouden. Waarschijnlijk is Overeem toen, samen met zijn zoons, gestart met het in serie produceren van artikelen en heeft zich om die reden laten registreren. We houden het dus maar op 1921.

In de smederij en een lange schuur achter het pand werd gestart met het maken en lakken van kettingkastbeugels. Na de oorlog, toen de mobiliteit weer op gang kwam en er vraag kwam naar goedkope vervoermiddelen (fietsen) werd uitgekeken naar een grotere ruimte. Het terrein van Blanken Ploeg aan het Oosteinde kwam in aanmerking.

Het oude pand werd overgenomen door smidsknecht Bart Weerd, de man rechts op de foto op de voorpagina.

Op deze foto van de fam. Overeem staan v.l.n.r. dochter Lies, moeder Johanna, dochter Willemijntje, de vijf zoons Krijn, Wim, Gerrit, Jan en Kees. Achter de jongens staat links vader Jan en rechts Bart Weerd.

Na Barts dood heeft zoon Ad de smederij voortgezet. In 1956 is Ad met de noorderzon vertrokken.

De gebroeders Wim en Bep Geefshuizen wilden in Scherpenzeel een smederij beginnen. Moeizaam konden ze het met weduwe Weerd eens worden over de huurprijs, maar dat verhaal moet maar worden uitgediept als Oud-Scherpenzeel eens bij Geefshuizen op bezoek is geweest!

In 1960 zijn de gebroeders Geefshuizen naar hun nieuwe smederij tegenover het oude gemeentehuis verhuisd. Van 1960 tot 1966 heeft het ex Overeempand leeggestaan.  Na de dood van mevrouw Weerd, dit zal in 1966 zijn geweest, hebben de kinderen Ad, Piet, Jan en Nellie het verkocht. Aannemer Jo Overeem werd de nieuwe eigenaar. Deze heeft het verbouwd en verhuurd aan muziekhandel Budding, die het later heeft overgenomen. De huidige eigenaar is dhr. Kelderman, die hier zijn optiekzaak heeft gevestigd.

In 1946 zijn we dus gestart op de huidige locatie aan het Oosteinde.  Hier stonden al een paar schuurtjes en kippenhokken, waarin geproduceerd kon worden. Helaas hadden de Overeems te weinig kapitaal om dit terrein te kopen. De familie Van Eyseren uit Maastricht, al in het bezit van De Maastrichtse Spijkerfabriek, schoot te hulp. Na eerst een Commanditaire Vennootschap te zijn geweest, werd Overeem nu een NV, met Van Eyseren als grootaandeelhouder. Jan Overeem, de zoon van de oprichter, werd de nieuwe directeur.

Door de jaren heen is Overeem flink gegroeid, zodat er regelmatig een nieuwe hal werd bijgebouwd. Op dit moment zitten we weer veel te krap in onze jas. Een aantal jaren geleden is besloten uit te zien naar een nieuwe locatie op een industrieterrein, waar een nieuwe, efficiënte fabriek kan worden gebouwd. Een andere reden voor dit besluit is dat we door het plan “De Maatjes” omgeven zijn door woonhuizen en het bedrijf steeds moeilijker bereikbaar wordt. Lange tijd zijn we met de gemeente in gesprek geweest over een kavel op Het Zwarte Land, maar dat is op niets uitgelopen. Aan het eind van dit jaar hopen we te verhuizen naar onze nieuwe fabriek op terrein “De Kievitsmeent” in Ede. Daarmee komt een einde aan een enerverende Scherpenzeelse periode. Op het huidige terrein zullen in de toekomst woonhuizen worden gebouwd.

De producten

Zoals reeds genoemd, waren de eerste massaproducten kettingkastbeugels. Hiertoe werd een metalen strip, die als een lang lint opgerold was, door middel van vormrollen tot een profiel

gerold. Dit werd afgekort op de benodigde lengte. In een nabewerking werd dit profiel gebogen tot een kettingkastbeugel.Op soortgelijke wijze werd het losse achterstuk gemaakt. Onder persjes werden de montagebeugeltjes gestampt. Dan moesten de delen nog worden gemonteerd. Dit gebeurde met een klink – en een schroefmachine. Handmatig werden de beugels vervolgens gericht. In een lakkerij werden ze van een zwarte laklaag voorzien. En dan maar hopen dat een fietsenfabrikant er voldoende geld voor wilde geven.

Ook Roelewiel en Kortes, beiden in Woudenberg, maakten deze zelfde beugels. De inkoper van de Eibergse fietsenfabriek was er erg handig in om de drie bedrijven tegen elkaar uit te spelen, zodat de voorraad onverkochte beugels flink op kon lopen. Met zijn bakfiets ging hij de drie bedrijven langs, die steeds een cent onder de vorige offerte gingen zitten. Hij laadde zijn bakfiets tenslotte vol bij het bedrijf waar hij het eerst was geweest; maar wel voor 3 cent minder dan toen hij er de eerste keer was.

Naast de ketting-kastbeugels werden ook leren en stoffen knopen gemaakt. Eerst werden kleine lapjes stof of leer geknipt, die vervolgens door thuiswerkers tot een knoop werden gevouwen. Als je hier handig in was, kon je er een aardig centje mee verdienen. In de 50-er jaren bloeide de bromfietsindustrie op. Overeem zag kans in deze markt te springen en kreeg orders voor sierlijsten. Deze moesten worden verchroomd, zodat Overeem een eigen verchromerij startte. In 1973 werd de verchromerij afgestoten om milieuredenen, maar ook omdat verchroomde lijsten werden vervangen door kunststoffen. Ook voor haarden en kachels, o.a. voor Pelgrim, Faber, DRU en Etna, werden in grote aantallen diverse sierlijsten gemaakt.

We raakten steeds meer bedreven in het rolvormen en door ons daarop te specialiseren bereikten we twee doelen: ten eerste verbreding van de markt omdat gerolvormde profielen in zeer veel marktsegmenten worden toegepast en ten tweede opbouwen van knowhow. Daardoor zijn we tot de  topleveranciers in deze branche gaan behoren.

Je kunt het zo gek niet bedenken of wij leveren het gewenste profiel, o.a. voor scheidingswanden, magazijnstellingen, binnendeur-kozijnen, filterelementen, kantoorkasten, open daken voor auto’s. De laatste paar jaar hebben we veel opdrachten gekregen voor de automobielmarkt  – voor de Opel Safira, Renault Laguna, Ford Focus, maar ook  voor Volvo, Seat, Skoda, Audi en Citroen leveren we profielen.

Aardig om te constateren dat we gedurende onze hele geschiedenis de ontwikkeling van de mobiliteit hebben gevolgd. Eerst hoefijzers en wielhoepels, dan kettingkastbeugels voor fietsen, vervolgens bromfietssierlijsten en nu onderdelen voor auto’s! Wat zal het in de toekomst zijn?

Het rolvormen

Rolvormen is een methode om profielen koud te vormen door middel van een ononderbroken voortgang van bandmateriaal tussen een aantal boven- en onderrollen. De vormvoortgang wordt via de producttekening vastgelegd in een zogenaamde bloem. Dit gebeurt door het profiel te verdelen in rechte en gebogen stukken en deze als het ware in stappen uit te vouwen tot een vlakke band.

Profielen worden gemaakt uit blank staal, al of niet verzinkt of gelakt; maar ook uit aluminium, roestvrij staal, messing of staal met een kunststoflaagje.

De machine waarop het profiel wordt gemaakt heet een rolvormmachine. In lijn hiermee staat altijd een afrolhaspel, waarop het bandmateriaal wordt gehangen, en een afkortinstallatie om de profielen automatisch op de gewenste lengte af te knippen. Vaak staat er nog een excenterpers tussen om gaatjes in het band te ponsen en soms een richtmachine om spanning uit het band te halen. De afbeeldingen op de volgende pagina kunnen een en ander wellicht duidelijk maken.

De mensen

Overeem is, denk ik, niet het meest tot de verbeelding sprekende bedrijf in Scherpenzeel. Veel minder dan aannemers, loodgieters, smeden en bakkers bijvoorbeeld, die veelal hun klanten in het dorp hebben en producten of diensten leveren waar men zich wat meer bij voor kan stellen. Misschien juist daarom wel extra interessant om eens te kijken wie er zoal hebben meegeholpen om Overeem te laten worden tot wat het nu is.

Zoals gezegd was Jan Overeem, samen met zijn vrouw, Johanna van Burken, begin 20ste eeuw gestart met een smederij. Zij hadden vijf zoons en twee dochters.  Twee zoons, Krijn en Gert (Gart), zijn hun hele leven verbonden geweest aan het bedrijf. Krijn was de chef van de knopenmakerij en Gart van de kettingkastbeugels. Krijn is 54 geworden en Gart 64, hij is overleden in 1970. Ook Wim, een boekhouder, heeft een blauwe maandag bij Overeem gewerkt. Daarvóór werkte hij bij Kees Valkenburg Teuszn. aan de Stationsweg en later bij Berendsen aan de Willaerlaan en ook nog bij Gerrit van de Mheen – later  Blackhawk. Schoonzoon Arnold Alberts, de man van dochter Elizabeth (Lies), heeft enige tijd als Manusje van Alles bij de firma gewerkt.

Pas  toen Overeem naar het Oosteinde verhuisd was, is zoon Jan in het bedrijf gekomen. Hij was toen 39 jaar en werd directeur. Dit is hij gebleven tot 1961, toen werd hij vertegenwoordiger bij Montan-staal in Den Haag.

Hierna volgde de periode van Evert van der Werk. In 1956 als technische man aangetreden en in 1965 tot technisch directeur benoemd. Hij was de inspirerende kracht om nieuwe markten aan te boren. Door aan veel beurzen deel te nemen, kreeg Overeem internationale bekendheid. In 1984 werd Van der Werk door een Arabier naar Saudiarabië gelokt om daar een rolvormbedrijf op te zetten.

Hij werd opgevolgd door Frank van Eyseren, de zoon van de eigenaar die eind 70-er jaren plotseling was overleden. In 1988 besloot de familie Van Eyseren het bedrijf te verkopen aan Aalberts Holding. Frank  bleef directeur, maar werd al snel opgevolgd door Paul Versluis. In 1993 werd onze huidige directeur, Berry Suringh, aangesteld. Hij was al directeur van onze dochteronderneming Leco Products in Veenendaal.

Met het gevaar iemand te kort te doen, wil ik een paar mensen noemen die veel invloed hebben gehad of nog hebben op de groei van Overeem.

Constructeur Dick Langenbach die bij Hunter Douglas, de luxaflexfabrikant, vandaan kwam, heeft veel kennis op rolvormgebied meegebracht. Ook heeft hij systeem gebracht in het gereedschapbeheer en het registreren van de instelgegevens. Zijn opvolger, Biek van Galen, heeft dat verder uitgewerkt. Biek is ook de man van de sociale aangelegenheden, zoals personeelsvereniging, bedrijfsfeestjes, sinterklaasfeesten. Daarnaast begeleidt Biek alle nieuwbouwactiviteiten, en dat zijn er wat geweest door de jaren heen!

Aris Bouw, al 37 jaar bij Overeem, is de man van de technische dienst. De gereedschapmakerij, waar draaibanken, freesmachines en slijpmachines staan, vallen onder zijn beheer; maar ook de bedrijfsmechanisatie, die zorgt dat met elektronische en pneumatische besturing de producten automatisch worden geponst en afgekort. Door zijn initiatieven hebben we de modernste en beste machines in huis. René Laseur heeft de kwaliteitsdienst opgezet tot het goedfunctionerende en productieondersteunende apparaat dat het nu is.

Miro Ivec is de productieleider en heeft zeer veel praktische rolvormkennis, die hij omzet in efficiënt instellen van de machines en optimaal produceren van de door de klant gewenste artikelen.

De huidige directeur, Berry Suringh, weet dat investeringen nodig zijn om aan kop te blijven lopen. Door respect voor de ideeën van zijn medewerkers stimuleert hij de creatie hiervan.

Zomaar een greep uit vele mensen, elk met zijn of haar specifieke gaven, die zich door de jaren heen hebben ingezet om Overeem te laten worden tot wat het nu is.

Jan Roelofsen

JAN OVEREEM, DE OPRICHTER VAN OVEREEM BV

Jan is geboren 27-2-1867 te Scherpenzeel en aldaar overleden 05-07-1939, zoon van Willem Overeem, smid,geboren ca. 1826 te Leersum, overleden en begraven te Scherpenzeel 18-01-1885, grafnr. 166 en Elisabeth van Burken(van Bulleken) geboren ca. 1831 te Doorn en overleden en begraven te Scherpenzeel 07-02-1900 graf nr. 213.

Vraag: Was Willem Overeem al zelfstandig ondernemer als smid bij de geboorte van zoon Jan in 1867?

Jan,smid, trouwt 08-03-1900 te Doorn met Johanna van Burken, geboren 22-04-1869 te Doorn, overleden te Scherpenzeel 30-09-1931, dochter van Krijn van Burken, broodbakker te Doorn en Gerritje van der Lee. De kinderen van Jan en Johanna zijn allen geboren, getrouwd en begraven in Scherpenzeel.

1.      Elisabeth, geboren 18-02-1901, overleden 06-08-1976, trouwt 09-04-1931 Arnoldus Cornelis Alberts, geboren 11-10-1885, overleden 07-05-1964.

2.      Krijn, fabrikant, geboren 28-03-1902, overleden 29-01-1957, trouwt 25-06-1936 Elizabeth van Burken, geboren 04-01-1901, overleden 21-06-2000.

3.      Willemijntje, geboren 14-01-1904, overleden 08-11-1983, trouwt 14-09-1939 Casper Ederveen, geboren 06-01-1897, overleden 05-04-1968.

4.      Gerrit, fabrikant, geboren 02-08-1905, overleden 31-03-1970. Hij trouwt 1. 24-05-1934 met Maria van Daatselaar, overleden 01-05-1935 en  trouwt 2. 23-10-1937 Hendrika Cornelia van Rootselaar, geboren 28-12-1916, overleden 14-10-1997.

5.      Willem, fabrikant, geboren 08-10-1906, overleden 27-11-1983, trouwt 18-02-1938 Geertruida Veldhuizen, geboren 23-03-1908, overleden 01-02-1990.

6.      Jan,  handelsreiziger, geboren 13-12-1907, overleden 15-12-1971, trouwt 28-08-1930 Gijsbertha J. ten Broek, geboren 25-09-1906, overleden 24-12-1986.