Blad 2001-3
OTTO PIETER BENNEWITZ,
BURGEMEESTER VAN SCHERPENZEEL 1854-1868
Als vereniging krijgen we vaak foto’s van de mensen. Vaak oude foto’s en een enkele keer zeer oude foto’s. Zo kregen we foto’s van Otto Pieter Bennewitz (zie voorblad), zijn vrouw en een paar kinderen van voor 1869. De foto’s komen van de familie van Hilten, die in de 19e eeuw bevriend waren met de Bennewitzen. Joost van Hilten was notaris in Scherpenzeel. Hij was ongehuwd, maar nakomelingen van zijn broer hadden de foto’s in hun bezit. Via een vriendin van deze familie, die lid is van onze vereniging, kwamen de foto’s in ons bezit.
Als je zulke oude foto’s ziet, word je nieuwsgierig naar de personen die er op staan. Wie zijn het, wat deden zijn in Scherpenzeel, hoe kwamen zij er en waar zijn zij gebleven? Dan ga je zoeken en brieven schrijven en stukje bij beetje komen de personen op de foto’s tot leven.
Het enige wat ik wist was dat hij burgemeester van Scherpenzeel is geweest van 1854-1868. En dat hij daarna burgemeester van Zelhem is geworden.
In de Nederlandsche Leeuw van 1940 staat de familie Bennewitz en ook in het Nederlands Kwartierstatenboek van 1958. Van de voorzitter van Oud Renswoude kreeg ik het adres van een achterkleinkind van Otto Pieter Bennewitz, die veel genealogisch onderzoek heeft verricht. Dat is mr. C.W.D. Vrijland uit Overveen. Aan hem dank ik de gegevens van de periode dat hij niet in Scherpenzeel is geweest.
Otto Pieter werd in 1820 in Amsterdam geboren als zoon van de bekende zilversmid Dirk Lodewijk Bennewitz. Bennewitz is een erg on-Hollandse naam. Waarschijnlijk afkomstig uit Oost-Duitsland of nog verder uit Polen. In 1730 vestigde zijn voorvader zich als degenmaker in het Duitse Herford. In 1785 komt de grootvader van Otto Pieter naar Amsterdam alwaar hij zilversmid wordt. Deze man krijgt 12 kinderen, waarvan er 4 jong overlijden.
Met drie andere kinderen gebeurt er een tragedie. Drie zoons verdrinken tegelijkertijd in de Legmeer-Poel bij Amstelveen. Zij waren 30, 24, 21 jaar. En één daarvan, Dirk Lodewijk Bennewitz, is de vader van onze Otto Pieter. Hij verliest zijn vader als hij pas 1½ jaar oud is. Hij heeft zijn vader dus niet gekend en groeit op met zijn moeder en stiefvader Jan Willem Kerkhoven.
Otto Pieter groeit op in een kunstzinnig en gefortuneerd gezin. Al vroeg legt hij zich toe op de schilder- en tekenkunst. Hij krijgt twee tentoonstellingen in Amsterdam van zijn werk, vooral landschappen met kastelen of een haventje.
Na zijn huwelijk met Julia Theodora Petronella Cornelia Verwey (zie foto hiernaast) gaan ze in Oosterbeek wonen, waar zich meer schilders hebben gevestigd. Hij is een bonvivant en hoefde zich aanvankelijk nauwelijks om zijn financiën te bekommeren. Zijn moeder laat hem nog land onder Geldermalsen na en ook zijn vrouw heeft geld. Later vertrekt hij naar Elst bij Nijmegen. Toch raakte de bodem van de schatkist in zicht en moet hij omzien naar andere inkomsten. Waarschijnlijk via connecties wordt hij in 1854 burgemeester van Scherpenzeel. Het dorp krijgt een kunstschilder als burgemeester.
Scherpenzeelse periode
Hij begint op de raadsvergadering van 13 november 1854. Als burgemeester verdient hij ƒ 350,– en later ƒ 400,– per jaar. Hij is ook secretaris en ambtenaar van de burgerlijke stand, wat hem
ƒ 215,– oplevert. Hij valt met zijn neus in de boter, want als hij enkele maanden in functie is, is er de overstroming van 1855. De Rijndijk breekt door en het water stroomt door de Gelderse Vallei, dus ook door Scherpenzeel, naar de Zuiderzee. Bijna het hele dorp komt blank te staan. Mensen moeten hun huizen verlaten. En de burgemeester moet alles begeleiden en later de schadevergoedingen regelen. Zo zit hij gelijk midden in het werk.
In datzelfde jaar koopt hij een stukje grond waar een gesloopt huis heeft gestaan. Hij laat er een nieuw herenhuis bouwen. Dit huis staat later bekend als het rentmeestershuis, nu Dorpsstraat 262.
Hij leefde op nogal grote voet en of hij wel goed in een dorp paste is de vraag. Tijdens een kermis zag hij de boeren dansen. Hij liep op hen toe en zei: “Zo moet je dansen”, en deed het hen voor.
Restjes tafelwijn kwamen in de fles “Pour Eux” en was bestemd voor het keukenpersoneel.
Tien jaar wonen ze in Scherpenzeel als zijn vrouw overlijdt, waarschijnlijk aan tbc. Ook twee dochtertjes overlijden aan deze ziekte.
Uit een boedelbeschrijving blijkt dat hij 14 schilderijen in huis heeft hangen van bekende schilders en dan nog 15 doeken van hemzelf.
Verder veel serviesgoed, tafelzilver, boeken en dingen als een verrekijker. Het behangsel van de muren van zijn huis heeft hij zelf beschilderd met arcadische landschappen.
Hij blijft burgemeester tot 31-12-1868. Dan gaat hij met zijn 6 kinderen naar Zelhem. Waarom hij Scherpenzeel verlaat is niet bekend. Kon hij in Zelhem meer verdienen? Leek hem de plaats beter?
Zijn afscheidstoespraak staat in de Arnhemsche Courant:
Scherpenzeel, 31 January 1869
Met leedwezen zien wij den dag naderen waarop onze geachte en beminde burgemeester de heer O.P Bennewitz deze gemeente zal verlaten om naar zijne nieuwe standplaats Zelhem te vertrekken. Ruim 14 jaren was hij aan het hoofd dezer gemeente geplaatst en veel van hetgeen Scherpenzeel thans is, heeft het aan zijn bestuur te danken. Geen wonder dat ieder zich beijvert den waardigen man dien wij noode zien heengaan zijne toegenegenheid te toonen. Donderdag werd hem door het corps der weerbaarheid alhier onder zijn kommandant, den heer van Horn, eene serenade gebragt terwijl de raad namens de gemeente vrijdag avond eenen prachtigen zilveren inktkoker als blijvende gedachtenis den vertrekkende aanbood.
Over de periode in Zelhem is weinig bekend. Tien jaar is hij daar burgemeester als hij in 1879 overlijdt.
In een bewaarde brief schrijft hij:
Waarde kinderen,
Gisteren toen ik aan u wilde schrijven kwam onverwacht mevrouw Romer en eenige oogenblikken later Willem V. van Keppel met Kee Renes, die er gelogeerd is en de kleine Willem.
Van harte wensch ik u geluk met uwen feestdag waarde Renes. Ik schrijf u dit half slapende, daar ik eene zeer slechte nacht had en om ruim 5 ure alweder op mijns stoel zit. Ik had gedacht u wat aspergen te kunnen zenden, maar dat goed is ook al wispelturig. Vanmorgen was er geen en zend u dus maar wat ik heb. Vaarwel ik val in slaap, geloof mij.
Vader
Zelhem 16 mei 1879
“Ik val in slaap, geloof mij”. Een merkwaardige uitspraak, want de volgende dag sterft hij. Na zijn dood wordt zijn nalatenschap berekend. Hij bezit nog steeds zijn huis in Scherpenzeel en een stukje land in Geldermalsen. Zijn huisraad is het lieve bedrag van ƒ 3000,–waard. Na aftrek van schulden en hypotheken blijft er ƒ 2614,–over voor de vijf kinderen. Zij verkopen het huis in Scherpenzeel. Voor de nalatenschapsberekening werd het getaxeerd op ƒ 5000,–. Het brengt maar ƒ 2850,– op. Daarom wordt de veiling opgehouden. Een maand later wordt het weer geveild, nu voor ƒ 3500,– aan Hermanus Veldhuizen, gemeenteontvanger. Dit wordt geaccepteerd. Het huis heeft nog een geschiedenis. Het wordt jarenlang bewoond door de rentmeester van Huis Scherpenzeel, Jan Renes en later door Hendrik Berendse.In 1978 wordt het afgebroken. Veel mensen in het dorp vinden dat jammer en het is indertijd de directe aanleiding geweest voor het instellen van een monumentencommissie in 1979, die tot op heden fungeert. Zo heeft Otto Pieter Bennewitz, de burgemeester / schilder zijn sporen tot in deze tijd nagelaten.
EXCURSIE OUD SCHERPENZEEL NAAR URK EN WORKUM
Zaterdag 19 mei was onze jaarlijkse excursie. Deze keer brachten we een bezoek aan het vissersdorp Urk en het Friese Workum. De belangstelling was zo groot dat er een extra lange bus moest worden besteld. Mede door het mooie weer werd het een prachtige dag.
Na de koffie ging men onder leiding van twee gidsen wandelen door Urk. Typische Urker woningen, wegens ruimtegebrek zonder schuurtje en zonder tuin, staan er nog volop. De vuurtoren werd betaald door Noord-Holland voor de scheepvaart. Daardoor hoorde Urk bij deze provincie. Na de inpoldering kwam het bij Overijssel en nu bij Flevoland. Opvallend zijn de vele kerken voor de inmiddels 16.000 inwoners. Indrukwekkend is het monument voor de verdronken vissers. Als er een visser verdrinkt krijgt de vloot twee etmalen om het lichaam te zoeken. Met de hele vloot van ruim 100 schepen wordt de omgeving afgevist, vaak met succes. Het is heel belangrijk voor de familie dat een visser aan land kan worden begraven.
Na de lunch volgde een tocht door het mooie Gaasterland. Koeien in de wei. Geen MKZ-maatregel te bekennen. De Friese stolpboerderijen staan er nog in volle glorie, evenals de kerkjes met een toren met een zadeldak.
Workum is vooral bekend door de schilder Jopie Huisman (1922-2000). Eerst schildert hij voor de Workumer aardewerkfabriek. Later legt hij zich toe op kunstschilderen. Hij is vooral bekend vanwege zijn natuurgetrouwe weergave van alledaagse dingen zoals een broek en een wollen borstrok met een paar kousen. Hij maakte ook veel sfeervolle pentekeningen en portretten van gehandicapte medemensen. Mensen die in zijn omgeving woonden. En een snee brood, die hij na twee dagen naschilderen alsnog op at, want hij gooide nooit iets weg.
Workum zelf is een idyllisch plaatsje. Duidelijk wordt op borden aangegeven wat er zal gaan veranderen in de toekomst. Gemeentebestuur en bevolking bedenken samen hoe het er uit moet gaan zien. Een voorbeeld voor onze gemeente. Onder een prachtige Hollandse wolkenlucht reed men terug naar huis.
MAATJE KRAMER
Maatje Kramer is een gewoon Scherpenzeels meisje met een bijzonder leven. Zij heeft een veelbewogen leven gehad met drie huwelijken die alle kinderloos bleven. Uiteindelijk is ze op 75-jarige leeftijd overleden en toen stond ze onder curatele. Reden om ons eens te verdiepen in het leven van Maatje Kramer.
Maatje is in 1813 geboren als dochter van Jan Jacob Kramer en Jannigje Renes. Haar vader komt uit Amsterdam en dat zal goed te horen zijn geweest aan zijn accent. Haar moeder is een telg uit het oude Scherpenzeelse geslacht Renes. Haar vader heeft twee beroepen: allereerst schilder en als het weer dit beroep niet toelaat, is hij wolkammer. Ze heeft nog een jongere broer Willem, die later ook schilder wordt. Onze Maatje is dus van gewone komaf. Niets bijzonders.
Als zij 22 jaar is, trouwt zij in 1835 met Johan Beatus Brantsen Cuaneus. Een vreemde naam, daar is natuurlijk iets aan de hand. Hij is de zoon van een wethouder uit Leiden. Op 30-jarige leeftijd woont hij, zonder beroep, in S.
In Scherpenzeel komen vanaf + 1830 een aantal rijke mensen uit het westen wonen. Deels getrokken door het romantische plattelandsleven, maar ook vooral doordat het leven hier goedkoop was. Johan Beatus Brantsen Cuaneus is zo iemand.
Wellicht is Maatje zijn huishoudster geweest? Of gewoon een Scherpenzeelse schone. Er was wel een standsverschil. Zijn voorgeslacht telt raadsheren en burgemeesters. Keurig vraagt Johan via de notaris toestemming aan zijn vader om met haar te mogen trouwen. Pa vindt dat best en zo gebeurt het in 1835. In 1839 laten zij een testament op de langstlevende maken. Daaruit blijkt echte liefde, want Johan had veel en Maatje niets. In dit testament lezen we dat Johan gepensioneerd luitenant bij de dragonders is. Op 30-jarige leeftijd al gepensioneerd! Kom daar nu eens mee aan. Ze gaan wonen in het huis waar later Wes Pol, de fietsenmaker en ernaast Frans de Koning en later zijn zoon Kees wonen. Nu Dorpsstraat nr. 149: Schimmel’s fruitpaleis en nr. 147, vanouds bakkerij Wolswinkel.
In 1836 koopt Johan een huis aan het Oosteind, breekt het af en laat er een mooi herenhuis neerzetten. Daar gaan ze wonen.
Het huwelijk verloopt niet zoals iedereen gehoopt had. In 1841 treffen we Johan aan … “gedwongen verblijf houdende in het stadskrankzinnigen en verbeterhuis te Dordrecht”. Johan wordt onder curatele gesteld en de boedel wordt opgemaakt. Naast hun nieuw gebouwde herenhuis bezit Johan ook de twee naastgelegen arbeiderswoningen en een stuk bouwland onder Renswoude bij Scherpenzeel. Hij bezit effecten t.w.v. ƒ 20.000,– en in huis staat een inboedel ter waarde van ƒ1560,–.
De gezondheidstoestand is uitzichtloos. Johan blijft in Dordrecht en de curator verkoopt een jaar later het herenhuis, de daggelderswoningen en het land onder Renswoude. Voor dit geld kopen ze in 1848 een ander huis terug, op de plaats waar nu het oude gemeentehuis staat. Daar gaan Maatje en de inmiddels teruggekeerde Johan wonen.
In 1849, na 9 jaar huwelijk, overlijdt Johan op 44-jarige leeftijd. Of Maatje iets geërfd heeft, weet ik niet. Weduwe Maatje laat daarna haar testament opnieuw maken. Dit gesloten testament werd gedeponeerd bij de Scherpenzeelse notaris en mocht pas geopend worden na haar dood. We hebben het in handen gehad en het was nog steeds gesloten! Met veel zelfdiscipline hebben we het zo gelaten.
Een jaar na het overlijden van Johan trouwt Maatje opnieuw. Nu met een onderwijzerszoon uit Amsterdam. Hij heet Adrianus Johannes Baars, is bij zijn huwelijk kantoorbediende, maar vestigt zich in Scherpenzeel als boekverkoper. Ze zijn niet onbemiddeld, want in 1853 kopen ze voor ƒ 2000,– de boerderij De Leisloot in Leersum en twee woningen onder één dak bij de Holevoet. En Maatje geeft haar moeder een staatslening van ƒ 5000,–. Verder lenen zij zo’n ƒ 10.000,– aan diverse personen. Een rijke boel dus.
Ze huren een huis van Willem Teseling. Daar gaan ze wonen en hebben ze hun boekwinkel. Nu is in dit pand Makelaardij Schimmel, Dorpsstraat 207, gevestigd.
In 1853 maken ze een testament op de langstlevende. Niet lang daarna in 1854, na vier jaar huwelijk overlijdt Adrianus Johannes Baars, nog maar 34 jaar oud.
Kort voor zijn dood haalt hij een rare stunt uit. Op een bezoek aan zijn ouders in Amsterdam gaat hij daar naar de notaris en maakt zijn ouders tot zijn erfgenamen. 2½ maand later sterft hij en de boedel wordt beschreven in een boedelscheiding. Maatje moet de erfenis dus afstaan aan haar schoonouders. Zou zij geweten hebben van dit tweede testament? Maatje houdt de huizen en de boerderij in Leersum. Haar schoonouders krijgen ƒ 9000,–
Als Maatje voor de derde keer wil trouwen, heeft zij dus wat geleerd: zij trouwt op huwelijkse voorwaarden. Twee jaar na de dood van haar tweede man trouwt ze in 1856 met de Veenendaalse koopman en voerman, de weduwnaar Izaak Weppelman. Maatje houdt haar goederen in eigen beheer en draagt jaarlijks ƒ400,– bij aan het huishouden. Inmiddels is zij 42, Izaäk Weppelman is 34 jaar. Nu volgen er enkele jaren van rust.
In 1859 hebben ze een tegenvaller als ze een huis willen kopen in de Krommehoek, nu Marktstraat. Eigenlijk is dit huis geen huis, maar een ruïne. Het is door de vorige eigenaar Antonie Budding in brand gestoken en die mag dit 20 jaar overdenken in het tuchthuis van Leeuwarden. Zijn broer verkoopt de bouwval voor ƒ 125,– aan Maatje. Maar daar steekt de Vrouwe van Scherpenzeel een stokje voor. Zij heeft het huis genaast
Het recht van naasting is een bijzonder verschijnsel. De grond van bijna heel de bebouwde kom van Scherpenzeel is in die tijd van de Vrouwe van Scherpenzeel. De bewoners moeten haar daar jaarlijks pacht voor betalen, de zogenaamde hofpacht. De huizen zelf zijn het eigendom van de mensen. Als nu zo’n huis wordt verkocht moet eerst toestemming aan de Vrouwe van Scherpenzeel worden gevraagd. Zij mag het huis, nadat het al is verkocht, voor hetzelfde geld kopen. Dat is in de geschiedenis enkele keren gebeurd. In dit geval omdat de verkoper nog een hofpachtschuld heeft. De Vrouwe van Scherpenzeel koopt het huis en betaalt het bedrag dat overblijft nadat de schuld er is afgetrokken.
Maatje en Izaak gaan weer wonen in hun huis waar nu het Oude Gemeentehuis staat. Dit huis was verhuurd geweest zolang Maatje bij de boekwinkel woonde. In 1868 verkoopt zij haar boerderij in Leersum. Maatje en Izaak kunnen het goed met elkaar vinden. Dit wordt bezegeld in een testament op de langstlevende.
Aan het eind van haar leven gaat het mis met Maatje. Wat er aan de hand is weten we niet, maar zij wordt onder curatele gesteld. Haar man is curator. Dementie? Waanzinnigheid? Ze heeft zoveel meegemaakt. Op 11 november 1888 overlijdt zij in Scherpenzeel op 75-jarige leeftijd. Zo komt er een eind aan het veelbewogen leven van een gewone schildersdochter.