Blad 2000-3

40 JAAR TEEKENSCHOOL

In 1960 bestond de Avondnijverheidsschool, in de volksmond “De Teekenschool” genoemd, 40 jaar. In ons archief bevindt zich een doos met papieren uit die tijd waaronder twee notulenboeken van 1920-1934 en van 1946-1959.

Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum sprak de toenmalige directeur Th. van der Hoeff de volgende woorden:

“Dames en Heren,

Het is vandaag 31 maart 1960, het einde van de cursus 1959-1960, die zoals gebruikelijk besloten wordt met een tentoonstelling van gemaakte tekeningen. Dit is dus niets bijzonders. Wat echter wel iets bijzonders is, is het feit, dat het vandaag juist 40 jaar geleden is, dat er in de Sociëteit een vergadering gehouden werd om te komen tot oprichting van een vereniging, die zich ten doel stelde: het geven van onderwijs in vaktekenen. Deze vergadering was uitgeschreven door een commissie onder voorzitterschap van een nog jonge man, de heer W. Westerhuis. Deze heer Westerhuis, toen secretaris van de timmerliedenbond, afd. Woudenberg-Scherpenzeel, had al lang met de gedachte rondgelopen, dat er iets gedaan moest worden voor de jongen vakmensen. In plaats van op straat kattekwaad uithalen, konden de jonge vaklieden beter hun tijd besteden aan uitbreiding van hun vakkennis en vakbekwaamheid. 

De heer Westerhuis had dan ook al voor 1920 namens zijn afdeling een adres aan de raden der gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg gezonden met het verzoek over te gaan tot het geven van vakonderwijs. Beide gemeenteraden beschikten afwijzend, doch beslisten dat ze een eventueel op te richten vereniging zouden steunen.

Zo belegde een commissie, bestaande uit de heren Westerhuis, H.H. van Raaij en G. ten Broek op 31 maart 1920 een vergadering, waarin de vereniging “De Teekenschool” werd opgericht. Ook te Woudenberg werd een dergelijke vereniging opgericht, doch deze school heeft het naar mijn inlichtingen maar enkele jaren volgehouden.

In het eerste bestuur kregen zitting de heren Westerhuis, G. ten Broek, C. Middeldorp, H. Blanken, C.A. Bakker, H.H. van Raaij en H.S. Budding. Het verheugt ons, dat van dat eerste bestuur hier aanwezig zijn de heren Westerhuis, die nog steeds in het bestuur zitting heeft, de heer G. ten Broek en de heer C. Middeldorp.

De heer Westerhuis werd in dit bestuur aanvankelijk tot voorzitter gekozen, Middeldorp tot secretaris en Ten Broek tot penningmeester. De her Ten Broek had bezwaar tegen zijn functie; hij zag er waarschijnlijk tegen op, met een lege kas een school te beginnen. Zo werd door de heren Westerhuis en Ten Broek van functie gewisseld.

Na de oprichting kwam er veel werk voor het bestuur. Aanvragen van de Koninklijke goedkeuring; bespreking met de Inspecteur van het Nijverheidsonderwijs; samenstelling van een begroting; aanstelling van leerkrachten; aanschaf van inventaris en leermiddelen en het zoeken van een lokaliteit voor het geven van lessen waren enkele onderwerpen die de aandacht vroegen.

Er waren veel vergaderingen nodig en dat het laat komen op een vergadering niet van de laatste tijd is, blijkt wel uit een besluit op een bestuursvergadering met algemene stemmen genomen, om een kwartje boete te heffen van die bestuursleden, die een kwartier na aanvangsuur niet aanwezig waren.

Het samenstellen van een voordracht tot benoeming van leraren gaf nogal moeilijkheden. Ten eerste om sollicitanten te krijgen en ten tweede om enkele sollicitanten vrij te maken. Daarvoor moest zelfs een verzoek geschreven worden aan Zijne Excellentie Minister De Visser, in die tijd voorzitter van Valkenheide.

Het streven was steeds geweest de cursus op 1 september 1920 te openen, zelfs tot 26 augustus. Er kwamen echter donkere wolken opzetten. Er was nog geen goedkeuring der ingediende voordrachten, geen voorlopige toekenning van subsidie. Er kwam bericht van de Inspecteur: Wees voorzichtig, vele nieuwe scholen zijn van de voorlopige begroting geschrapt.

Het bestuur besloot de openingsdatum te verschuiven naar 3 januari 1921. Op 9 november werd bericht ontvangen, dat de school op de begroting voorkwam. Zo kwam de grote dag der opening 3 januari 1921. Het moet voor het actieve bestuur een grote voldoening geweest zijn, dat hun vele werk bekroond werd.

 Tot leraren werden benoemd de heren Krabbe en Kooi. Het leerlingenaantal bedroeg 40. Ook de volgende jaren bleef dit aantal op peil. Het onderwijs gaf goede resultaten, doch tot 1925 was er een steeds groeiend aantal verzuimen. Na 1925 werd dit beter, mogelijk door het toekennen van prijzen voor getrouw schoolbezoek.

In 1932 werd het voor de school moeilijk. Er meldden zich 11 leerlingen, niet voldoende om de cursus te mogen beginnen. Toen moest de vraag onder ogen worden gezien: moeten we de vereniging opheffen of laten voortbestaan. Ze bleef bestaan, doch in 1933 kwamen 14 aanmeldingen en in 1934 wederom 14. Zo ging de vereniging ter ruste. Een rust die geduurd heeft tot 1946.

Deze eerste periode zijn als leraren aan de school verbonden geweest de heren Krabbe, Kooi, Verkerk, Beishuizen, Hefting, Kaptein, Boeschoten, Sikma, Schoneveld, Schouten, Benninga, Wessels (korte tijd) en Wieling.

Opvallend is, dat steeds in de verslagen voor komt, dat de samenwerking in het bestuur zo buitengewoon goed was en dat de leiding van voorzitter Ten Broek steeds geroemd wordt. Van de heer Ten Broek hoor ik, dat hij nog steeds met plezier aan die tijd en in het bijzonder aan de bestuursvergaderingen terug denkt. Die avonden waren erg gezellig, ook na afloop van de vergadering. De man, die volgens mij in die tijd het meeste werk te doen had, was de secretaris de heer Middeldorp, die de hele administratie van de school verzorgde.

Op 9 september 1946 wordt de vereniging uit haar slaap gewekt. Van het oude bestuur zijn de heren Westerhuis en Middeldorp weer aanwezig. Bij de voorbereidende werkzaamheden heeft het bestuur grote medewerking ontvangen van de Inspecteur van het Nijverheidsonderwijs.

Zo kon de cursus op 6 oktober een aanvang nemen met 36 leerlingen. Het aantal leerlingen liep de volgende jaren op tot 50, zodat er met drie klassen gewerkt werd. Er werd een klas voor materiaalbewerkers gevormd. Daarna liepen de aantallen leerlingen terug. Vooral is het de laatste jaren moeilijk de groep metaalbewerkers vol te krijgen.  Het is het bestuur echter steeds gelukt de vereiste toestemming in Den Haag voor de te houden cursus te verkrijgen. We mogen hier echter wel vermelden, dat we hier bij steeds grote steun gehad hebben aan burgemeester Hoytema van Konijnenburg en het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur heeft vanaf de oprichting “De Teekenschool”, waarvan de naam in 1951 officieel is veranderd in “Avondnijverheidsschool voor jongen” een warm hart toegedragen.

Na 1946 werden achtereenvolgens als leraar aangesteld de heren Postma, Dijkstra, Gouma, Van Gemert, Meeuwissen, Haagenaar, Colpaert, Van der Hoeff, Lablans, Renema en Appelhof.

Zo zijn we dan gekomen tot 31 maart 1960. Een van de oprichters, de heer Westerhuis, is nog steeds bestuurslid. Hij viert dus vandaag zijn 40-jarig jubileum. Een feit dat de heer Westerhuis maar liefst ongemerkt voorbij zou laten gaan, doch het bestuur was van mening dat we dit feit zeer zeker even naar voren moeten brengen. De heer Westerhuis is de stuwende kracht geweest, hetgeen geleid heeft tot de oprichting van de Avondnijverheidsschool (De Teekenschool) zoals hij nog in de volksmond heet. Wie Teekenschool zegt, zegt Westerhuis. De stuwende kracht is hij gebleven. Hij is niet iemand, die aan de weg timmert, doch zijn medebestuursleden weten, welke grote liefde hij voor de school, zijn school, heeft. Aan zijn werk, dat in stilte gebeurt, is het voor een groot deel te danken, dat de school nog steeds draait. Zonder de andere bestuursleden tekort te doen, kunnen we zeggen dat Westerhuis elk jaar de zaak weer op gang brengt. Al vroeg voor de aanvang van de cursus geeft hij een seintje: we moeten vergaderen. Dan worden leerlingen bezocht. Wie gaat naar Woudenberg, Renswoude en weet ik waarheen en komt met een lijstje leerlingen terug? De heer Westerhuis. De medebestuurders hechten grote waarde aan zijn oordeel en raadgevingen en hebben in de afgelopen jaren veel van zijn activiteit overgenomen. Dit alles is de school ten goede gekomen. Wanneer de heer Westerhuis de lesavonden bezoekt, bekijkt hij de tekeningen kritisch. Het is meermalen voorgekomen, dat hij het met een bepaald onderdeel niet geheel eens was. Hij is een man van de praktijk en daardoor kon hij een leraar, die minder op de praktijk gericht was soms tactisch goede wenken geven. Het streven van de jubilaris was en is een nobel streven. Hij zag 40 jaar geleden een groot belang voor de jonge mensen en de maatschappij. Dit grote belang was het vormen van goede vakmensen. We mogen dankbaar zijn, dat het de heer Westerhuis is gelukt met behulp van mensen, die eveneens het grote belang inzagen, deze school te stichten en we zijn blij, dat we nog steeds van zijn grote steun en ervaring mogen profiteren. Mijnheer Westerhuis, we feliciteren u van harte met dit jubileum en bieden u namens de vereniging en personeel een blijvend aandenken aan.

Tevens feliciteren we mevr. Westerhuis, die ik gaarne dit bloemstuk overhandig.”

Th. van der Hoeff, directeur Avondnijverheidsschool

 P.S.

De Avondnijverheidsscholen werden later opgeheven. Doordat er voldoende leerlingen waren, bleef Scherpenzeel doorgaan en behoorde tenslotte met nog een andere plaats tot de laatste twee.

Omdat we nieuwsgierig waren hoe het er op de tekenschool aan toe ging, vroegen we twee oudleerlingen, Kees Veenvliet en Henk Westerhuis om er iets over te vertellen:

Wie de ambachtsschool had afgemaakt kon de opleiding van twee jaar volgen. Wie dat niet had gedaan, of wie een andere richting had gevolgd kon kiezen uit een basisopleiding van drie jaar en een vervolgopleiding van twee jaar. Elke opleiding werd afgesloten met een getuigschrift. Men ging er heen om een goede vervolgopleiding te volgen of om zich te laten omscholen naar een ander vak. Dat laatste deden er nogal wat, omdat er in hun eigen vak geen werk was op dat moment.

Er waren drie richtingen: metaal; timmeren/metselen en schilderen. De metaal had gemiddeld 15-20 leerlingen; de bouw 20-25 en de schilderklas was altijd klein, zo’ n 7 leerlingen. We zaten in de openbare school. Twee klassen beneden en één klas boven. Later kwam daar het gebouwtje aan de Beukenlaan bij.

Wij volgden de opleiding voor schilderen. Je ging vier avonden per week naar school van 18.45 – 21.15 uur. Eigenlijk was de school om 21.30 uur afgelopen, maar meester Meeuwissen  moest om kwart over negen de bus naar Amersfoort halen, anders moest hij een uur wachten. Voor ons was het voor schooltijd haasten. We werkten tot half zes. Daarna snel naar huis, eten, wassen en ruim een uur later zaten we op school.

Drie avonden was er praktijk. We gingen er heen met onze tas met tekengerei zoals driehoeken van 30°, 45° en 60°, gradenboog, passerdoos enz. Voordat we begonnen moesten we eerst de klas klaarmaken. Op de schooltafeltjes werden schappen gelegd en daarop kwamen onze tekenborden. Dan gingen we aan het werk. We tekenden vooral letters, die we dan later schilderden. We maakten eigenlijk reclames. Het fijnere schilderwerk zogezegd.

Het gebouwtje aan de Beukenlaan.

De vierde avond was theorie. Je kreeg vakken als rekenen en meetkunde, vaktheorie en materialenkennis; Nederlandse taal en maatschappijleer. We kregen zelfs een cijfer voor gedrag en vlijt. Huiswerk was er niet, misschien alleen voor maatschappijleer. We hebben er veel geleerd, vooral Meeuwissen was een goede leraar. Zo nu en dan kwam er een bestuurlid kijken naar de vorderingen. Dat was meer uit belangstelling dan voor controle.

Als de avond voorbij was hielpen we conciërge Dirk Hazeleger met het opruimen. De tekenborden werden weer in de kast gezet en de schappen opgeruimd. Dan nog vlug even naar de automatiek van Bakker om voor een kwartje een gehaktbal te kopen.

Het schooljaar liep van oktober tot maart en werd afgesloten met een tentoonstelling van de werkstukken in Marktzicht. Dat werd in de krant bekend gemaakt en trok altijd veel volk. Wij, de schilders, maakten dan de affiches voor het dorp.

Opvallend was dat het een school voor iedereen was. Zowel leerkrachten als leerlingen kwamen uit allerlei achtergronden en dat gaf nooit problemen. De sfeer was altijd gemoedelijk en serieus. We zijn er altijd met plezier naar toe gegaan.

START DIERENARTS STOTIJN IN SCHERPENZEEL

We schrijven 1918. Het waren de laatste dagen van de ‘Groote Oorlog’ zoals de Eerste Wereldoorlog in die dagen genoemd werd en het dorp Scherpenzeel was in die tijd nog slechts in hoofdzaak één slingerende straat. Natuurlijk, er was van West naar Oost al de Knaap- of Knopstraat (nu de Nieuwstraat),  de Glashorsterdijk, de Smitssteeg (nu de Willaerlaan geheten), de Groote Steeg (nu de .Burgemeester Royaardslaan), de Kromme Hoek (nu de Marktstraat) en de Barneveldse Weg, die na de aanleg van de Nieuwe Barneveldseweg Oude Barneveldseweg werd genoemd. We laten voor het gemak maar even een paar kleine dijkjes of steegjes buiten beschouwing. Maar de reiziger die van Utrecht of Amersfoort op reis was naar Arnhem zal dat nauwelijks opgevallen zijn. Die zag slechts een hotel waar de diligence stopte en de paarden liet rusten of verving en een zeer oude graanmolen. Daarna een Dorpsstraat met bomen en in het midden van het dorp een grote Nederlands Hervormde kerk met toren. Kortom, een klein dorp van zo’n 1500 à 2000 inwoners. Een jaar tevoren, in 1917 dus, was veearts Stotijn afgestudeerd aan de Veeartsenijschool te Utrecht. De zoon van een Haagse ambtenaar der Telegrafie was eerst nog een jaar assistent bij de Kliniek voor Heelkunde onder leiding van Professor Hartog, waarna hij de wat verlopen praktijk van dierenarts Van Dale uit Veenendaal overnam. Hij betrok kamers in Hotel de Holevoet, het hotel dat hierboven al vermeld wordt omdat hij graag centraal ten opzichte van Ederveen, Renswoude, Woudenberg, Leusden, Emmikhuizen en Barneveld wilde zitten. En dan was Scherpenzeel natuurlijk een goede keus, hoewel strikt genomen De Holevoet op Woudenbergse grond lag. De gemeentegrens Woudenberg – Scherpenzeel liep daar precies over het midden van de straatweg. Op een steenworp van het hotel stond de gesloten standerdmolen, hierboven reeds terloops genoemd, die dateerde van het eind der vijftiende eeuw en nog volop in bedrijf was. Maar alle begin is moeilijk. Niemand kende hem nog en hij zou toch eerst de weg moeten leren kennen, want in tegenstelling tot het dorp was de omgeving uitgebreid en divers. Daarvoor bestudeerde hij ‘s avonds in zijn hotelkamer een stafkaart van de omgeving en ging dan de volgende dag op verkenning uit, in de hoop ook boeren te leren kennen. Zo fietste hij rond, gekleed in zijn manchester pak, hoge schoenen  met beenkappen die door middel van haken en ogen opzij sloten. en op zijn  hoofd een pet. Zijn zwarte snor en dik geglaasde bril gaven hem het aanzien van een ‘vreemde’, zoals men in Scherpenzeel iemand  noemde die er niet geboren was, een vreemdeling dus. Afhankelijk van het weer droeg hij een lange regenjas. Achter op de fiets, op het bagagerek, een leren dokterstas met beugelsluiting die zorgvuldig met een leren riem was bevestigd. Snelbinders kende men in die tijd nog niet. Op die manier aan zijn bekendheid werken heeft zeker vruchten afgeworpen, getuige het volgende verhaal. Zijn oudste broer, onderwijzer in Den Haag, ging hem eens in Scherpenzeel opzoeken. Met de trein reisde hij naar Utrecht en nam daar de bus naar Scherpenzeel. In die bus zat een man hem steeds aan te staren, zo, dat hij er wat onrustig van werd. Op een gegeven moment zei deze in het Scherpenzeelse dialect: “Ik weet wie jie bin”. “Oh ja?”, zei mijn oom, “en wie ben ik dan?”  Het leek hem toch wel heel onwaarschijnlijk dat een wild vreemde man hem zo ver van Den Haag zou kennen. “Jie bin de breur van die neie veearts bie ons. Je liekt veul op em”. “Ja, dat klopt, en ik ben nu op weg naar hem toe”, antwoordde mijn oom, “Hebt u hem al eens nodig gehad?” “Nee”, was het antwoord. “En waarom niet? “ vroeg mijn oom, waarop de boer antwoordde: “Eerst mot z’n kunde blieken”. “Maar”, was het wederwoord van mijn oom, “als je hem niet roept, dan kan zijn kunde toch ook niet blijken?” Bedachtzaam keek hij hem aan en antwoordde toen: “Daor hè jie geliek in”. De volgende dag stond Ravenhorst van de Steeg, want die was het, bij vader op de stoep en was zo een van de eerste patiënten. Hij zou dat tot het einde van vaders actieve periode blijven. Als er één schaap over de dam is, dan volgen er meer en dat het inderdaad daarna beter ging, blijkt ook wel uit een advertentie in het plaatselijk blad ‘De Holevoet’ van 28 Februari 1919, 1e jaargang nummer 22 die als volgt luidde: 

Ondergetekende maakt hierbij bekend dat hij een

NACHTSCHEL

heeft doen aanleggen aan de achterdeur van het Hotel “De Holevoet”.

G.H. STOTIJN,

Rijksveearts.

Toen de praktijk begon te lopen huwde hij in 1921 met zijn verloofde, Jet Zoons uit Den Haag en zij betrokken het Van Naamenhuis in de Dorpsstraat. Hier woonde eerder de Gemeenteontvanger J. Knoppers met vrouw en kind, maar die vertrok naar Heteren in de Betuwe, waar hij als burgemeester werd aangesteld. In hotel ‘De Holevoet’ verbleef in die tijd ook een kunstschilder, Gerard van Vliet genaamd. Van hem kregen mijn ouders ter gelegenheid van hun huwelijk een olieverfschilderij.

Hij had dat geschilderd, u raadt het misschien al, op de Vlieterhoek bij boerderij Het Vliet en het beekje is dus de Lunterse beek. Achter op het schilderij plaatste wijlen mijn vader een aantekening dat het een huwelijkscadeau van Gerard van Vliet betrof. Geen twijfel mogelijk dus. Het schilderij is nu in mijn bezit.         

In dat Van Naamenhuis hebben ze een vijftien jaar gewoond en dat was ook het geboortehuis van ondergetekende en zijn oudste zuster. Nu was er plaats voor een complete apotheek en last but not least voor het huisvesten van zijn schoonmoeder die al enkele jaren weduwe was.  Na enige tijd werd de fiets vervangen door een motorfiets en kon hij zijn praktijk natuurlijk op een veel luxere wijze doen.

We zullen het hierbij laten want de klemtoon van dit verhaal dient te liggen bij de mij bekende bijzonderheden van de echte beginperiode.                                              

G.H. Stotijn, Elsloo Lb