Blad 2000-1
HET LANDGOED LAMBALGEN
Wanneer we proberen iets over Lambalgen op papier te zetten, moeten we ver terug in de geschiedenis. Maar het lezen in dat stokoude boek betreffende de verpachtingen van de tienden van Lambalgen en Oudenhorst uit 1370 tot 1414 is iets wat ik vroeger op school niet geleerd heb. Gelukkig zijn er mensen die dat wel vlot kunnen lezen en vertalen. We zijn ir. W.H.M. Nieuwenhuis uit Amstelveen dan ook heel dankbaar voor het beschrijven van dat verre verleden van Lambalgen, haar bewoners en eigenaren. (Zie zijn artikel elders in dit nummer)
Lambalgen is ongetwijfeld uit dezelfde tijd als al die andere boerenhofsteden daar even ten zuiden van Scherpenzeel.
Op heel ouden kaarten zien we in dat ontginningsgebied dat nederzettingspatroon van 1000 jaar geleden nog veelvuldig terug.
De heer J. Kroes heeft in Nederlandse Geografische studies nr.122 daar veel over geschreven en in het veld kunnen we die grenzen en erfscheidingen in sloten, wegen en hout wallen nog terugvinden.Lange, doorgaans smalle stroken grond vanaf de Lunterse beek in zuidelijke richting dragen met hun hofsteden nog altijd die oude namen als Bruinhorst, ’t Vliet, ’t Broek, Lambalgen, Oudenhorst, Egdom, Davelaer, Landaas, De Lage Wei en Rumelaer.
Bijna al die boerderijen zijn in het grijze verleden al opgesplitst in twee of meerdere aparte hofsteden. Voorbeelden daarvan zijn: Groot- en Klein Lambalgen, Groot- en Klein Egdom, Groot- en Klein Landaasenz.
In de 14e eeuw was dat al met Lambalgen gebeurd, want in 1382 lezen we de namen Lambalghen, Cleijn Lambalghen en Lutteken Lambalghen.
De naam Lambalgen
van afgeleid is, blijft vaag en er is al heel wat over nagedacht en geschreven. Ongetwijfeld heeft het te maken met de fysisch-geografische achtergrond van het golvende terreinoppervlak. Over de naam Lambalgen en haar betekenis schrijft de heer Bosman elders in dit nummer.
Toen Mr. J. Belonje in 1967 in het Jaarboek van “Oud Utrecht” over Lambalgen schreef, kwam deze vraagstelling ook al aan de orde. Ook de in 1996 overleden heer J. van Lambalgen, schrijver van de stamreeks van Lambalgen kon de vraag naar de verklaring betreffende de naam Lambalgen niet met zekerheid beantwoorden.
We hopen echter dat drs. M. Anni E. van Tienen, werkzaam bij Albers Adviezen Beleidsontwikkeling Historisch Landschaps- Landgoederen en Monumenten in Utrecht, met een onderzoek omtrent Lambalgen daar wat meer duidelijkheid over kan geven.
De behuizing
Omtrent de behuizing op het landgoed weten we niet veel en moet ik mij behelpen met de kaart van Justus van Broekhuyzen uit 1717 waar geheel Woudenberg zo schitterend op weergegeven is en die in Woudenberg in het Schoutenhuis hangt.
Veel dank ben ik verschuldigd aan rentmeester G.G. van Sijpveld, die mij in de gelegenheid stelde details te fotograferen van die oude Caerte van de Ambachts Heerlikheijd van Woudenberg. Zodoende kunnen we zien dat de boerenhofstede en het Heerenhuis destijds binnen de omgrachting lagen.
Later is de boerderij iets verplaatst naar het noorden, daar waar nu Groot-Lambalgen is gesitueerd en dat zal omstreeks 1830 zijn geweest. Ook de laan ten zuidwesten is later opnieuw aangelegd en veranderd. Het bos achter Het Huis, dus ten oosten van het vroegere landhuis, was in 1717 nog bouwland, evenals de bossen ten noordwesten die we nu de Slingers noemen.
De verschillende eigenaren
De verschillende eigenaren en/of gebruikers hebben hier wel sporen nagelaten op het oude landgoed. Zo vond Johan Wilhelm Gülcher de naam Lambalgen schijnbaar niet mooi genoeg en heette het in zijn tijd “Beekhorst”. Zijn opvolger D.C.J. Harmsen gaf het de oude naam Lambalgen weer terug.
Misschien komt er ook wat meer duidelijkheid in de begrenzingen van de drie Lambalgen. Cleijn Lambalghen is duidelijk, het lag een tiental meters ten wes-ten van het kruis punt Röellaan – Witte Hek. In het land van boer-derij De Pol vond ik vol-doende scher-venmateriaal van gebruiks-voorwerpen om vast te kunnen stellen waar die boerderij stond. Trouwens op de kaart van 1717 stond dit ook mooi aan-gegeven.
Maar Lutteken Lambalghen is minder zeker, al vermoed ik dat hier boerderij De Pol mee bedoeld wordt. In de lijst van verpondingen komen we wel 3 Lambalgen tegen en geen De Pol, en omdat die grond mooi aansluit bij het geheel, vermoed ik dat hofstede De Pol al heel lang een eigen vrije hoeve is. Of die drie boerderijen in het verre verleden tot een landgoed behoorden van één eigenaar is nog steeds niet zeker. Wel zien we dat in 1806 bij een taxatie voor een hypothecaire lening er gesproken wordt over de hofstede Groot Lambalgen met het Heeren- en groote boerenhuis alsook nog twee aparte huizen, genaamd de Kleine Lambalgen. Hierdoor zou je toch aan twee Lambalgen ten noorden van de Lunterse beek denken.
Lambalgen sinds 1812
Wanneer men destijds van Utrecht kwam via Woudenberg ging men bij het Witte Hek aan de Stationsweg door de beukenlaan langs Klein Lambalgen en zo in een rechte lijn naar de Lambalgse brug naar het landgoed Lambalgen. De laan ligt schuin ten opzichte van andere houtwallen en sloten en is dus later aangelegd als toegangsweg naar
Het Huis.
Huize Lambalgen, zoals afgebeeld op de vooromslag van dit nummer, zal gebouwd zijn in de tijd dat J.W. Gülcher eigenaar was.
Toen Gülcher op 19 November 1812 Lambalgen kocht, bestond de huizinge uit vier benedenkamers, twee kamers op de eerste verdieping, een keuken, zolder, kelder en andere gemakken. Er lag een grote tuin, met hakhout en opgaande bomen.
Vier benedenkamers had Het Huis dus in 1812 en toen het op 24 mei 1843 weer verkocht werd en in eigendom kwam van D.C.J. Harmsen uit Amerongen had de Heerenhuizingen Beekhorst zes benedenkamers, een ruime vestibule, benevens 3 bovenkamers, zolders en drie domestiquen kamers(=kamers voor het personeel), ruime keuken, kelders en verdere gemakken.
Toen Harmsen Huize Lambalgen (ook wel Beekhorst genoemd) kocht, was het aanmerkelijk groter dan toen de vorige eigenaar Gülcher het kocht. Het Huis is dus in die ruim 30 jaar dat Gülcher het in bezit had òf geheel vernieuwd òf heel grootschalig verbouwd.
Wanneer we namelijk zien dat de oude boerderij Groot Lambalgen, gezien zijn constructie en bouwvorm, ook uit die periode rond 1830 is en uit het jaarringonderzoek blijkt dat het parkbos ook uit die tijd is, dan mogen we aannemen dat Lambalgen in die periode sterk is gerenoveerd en gewijzigd.
De boerderij verdween uit het park en Het Huis lag centraal in de zichtlijn van de Lambalgseweg. Ook de tuinmanswoning Nooitgedacht (zie foto pag. 12) moet in die tijd zijn herbouwd, gezien zijn vorm, de constructie, de materiaalsoorten en detailleringen.
Van oudsher lag de boerderij dus zo’n 70 m meer naar het zuiden en kwam men vanuit Scherpenzeel over het erf tussen de hooibergen en Het Huis door richting Oudenhorst.
De wegen of karrensporen liepen toen van boerderij naar boerderij in de richting van dorp of stad. Dit kunnen we vandaag nog zien op Ebbenhorst, Klein Orel, ’t Vliet of ’t Broek.
Lambalgen en zijn bewoners
Heel jammer is het dat in de beschrijving van de eigenaren of gebruikers van Lambalgen door ir. Nieuwenhuis zulke heel gewone mensen een rol hebben gespeeld. De een was weliswaar wat rijker dan de ander, maar er waren geen roofridders of andere roemrijke figuren tussen. Ongetwijfeld zou er anders veel meer geschiedenis bewaard zijn gebleven. Nu moeten we het doen met de informatie over een paar kleine hypotheken, uitbreidingen en de aankopen van grond. Twee maal werd Het Huis gebruikt als pension. Het diende als woonhuis voor een rentmeester. Het bood onderdak aan Molukkers die naar Nederland gerepatrieerd waren en aan gezin De Keizer met 8 kinderen uit Stellendam die hier op Lambalgen waren gehuisvest in verband met de stormvloed in 1953.
Bodemvondsten
Toch heeft Lambalgen een plek in mijn herinnering en koester ik dat oude landgoed alsof ik aandeelhouder ben. Komt het dan toch door dat schervenonderzoek tijdens de bouw van het nieuwe vakantiehuis dat op de plaats staat van het oude koetshuis en waar het bewijsmateriaal boven de grond kwam na 600 jaar bewoning. Scherven met een eigen verhaal uit een eigen periode en van fragmenten uit grotere gehelen. Bewijzen dat hier al zo lang mensen hebben geleefd en gewoond.
Tweeëntwintig stukjes aardewerk en steengoed heb ik laten onderzoeken bij het Rijks Oudheidkundig Bodemonderzoek (het R.O.B) in Amersfoort. Zij bevestigen mijn mening omtrent de functie en het gebruik van al dat schervenmateriaal.
Kom (1750-1850); steengoed mineraal waterkruik (1650-1725); Nederrijns aardewerk schotel (1700-1750); potrand(1700-1800); landschapstegel (1700-1800); ooraanzet pot (1750-1850);
kom Fries (1700-1800); papkom ringeloor (1750-1850); grape poot (1600-1800); plavuis (1600-1750); Nederrijns aardewerk (1700-1750); bodem papkom (1600-1700); theekopje (1700-1750); vuurtest (1600-1750); kom (1750-1850); melkteil (1750-1850); schotel (1600-1650); majolicakom (1650-1700); oor vetvanger lekschaal (1750-1850); pot- of komrand (1750-1850); grape wandscherf (1400-1550); mangaan-glazuren potooraanzet (1700-1850); papkommen (1650-1750); kookpot (1500-1600).
14 februari 1949
Of speelt in mijn herinnering de gebeurtenis op 14 februari 1949 onbewust nog steeds zo’n grote rol? Op die dag overleed Anthonia H. van Ede, oud 14 maanden. Haar ouders woonden in Het Huis en vroegen, zoals toen gebruikelijk, de dorpstimmerman een doodskistje te maken. Dat vergeet ik nooit meer.
Samen met H. Wagensveld, mijn werkgever, fietsten wij ‘s avonds naar Huize Lambalgen. Het kistje dat ik had gemaakt was vastgebonden achter op mijn fiets. Mijn hoofd zat vol met vragen betreffende dat kindje. We kwamen in Huize Lambalgen en plaatsten het kistje op twee stoelen en legden het kind met een witte strik in het haar voorzichtig erin. Door stuipjes was het meisje overleden en het had een blos op haar wangen, het was alsof ze sliep.
Deze dingen maken dat Lambalgen een levende geschiedenis met zich mee draagt, vooral wanneer we mensen spreken die daar op het landgoed of in Het Huis hebben gewerkt.
Helmert van Reenen van Nooitgedacht kon dat zo boeiend vertellen en van hem heb ik gehoord hoe hem door rentmeester L.J. van Leusen zo’n 80 jaar geleden opgedragen werd met paard en ploeg in de Proeftuin te komen werken. Ja als pachter was je dat gewoon verplicht.
Lambalgen en de agrarische ontwikkeling
In het begin van de twintigste eeuw kwam het landgoed via de familie Royaards aan het geslacht Van Citters. Hun rentmeester de heer L.J. van Leusen, zoon van een Betuwse fruitkweker was de drijfveer achter de aanleg van de proeftuin Horticultura. Waar nu de wijk de Proeftuin is, stonden in 1916 fruitbomen, bessenstruiken en deed men er aan glastuinbouw. J. Buddingh uit Renkum was de tuinbaas en in de kost op Pella.
De Proeftuin diende als tuinbouwvoorlichtingsproject om naast vee en akkerbouw ook nog iets er bij te hebben in de vorm van fruit- en groentekweek. Jonkheer Schelto van Citters was niet de enige landgoedeigenaar die werkte aan de ontwikkeling van onze agrariërs. Ook mr. Herman Royaards van Scherpenzeel probeerde de rundveekwaliteit te verbeteren door een stamboekstier te fokken. Baron van Hardebroeck op Voskuilen liet aan zijn omgeving zien dat kunstmest wel iets betekende voor de akkergewassen.
Zo zien we dat de eigenaren van het z.g. grootgrondbezit ook iets deden aan land- en tuinbouwvoorlichting en praktisch onderwijs. Er werden rond 1920 dan ook verschillende fruitboomgaarden aangelegd in en rond Scherpenzeel.
Iets daarvan zien we nog altijd op Lambalgen, want tussen de boerderij Groot Lambalgen, waar de fam. Rijlaarsdam woont en werkt, en het nieuwe huis in het park staat nog altijd de fruitschuur als getuige van die tijd. Hierin stonden o.a. naast het opgeslagen fruit de bomenspuit, de ladders en ander gereedschap dat gebruikt werd in de boomgaard. De bongerd lag iets naar het westen aan de Lambalgseweg.
De oude fundamenten
De plek waar het voormalige huis stond, is nog wel te lokaliseren, want de fundatie zit voor een groot deel nog in de grond, dicht aan de oppervlakte. Dat kwam heel goed aan het licht toen in september 1991 H. Gerritsen, medewerker op dit landgoed, daar met de trekker reed en plotseling wegzakte in de waterkelder, die ter plekke nog gaaf aanwezig was.
Onderzoek en opmetingen brachten toen de voor- en zijgevel aan het licht en misschien kan het gehele huis nog eens wat grondplan betreft in kaart worden gebracht. Deze kelder in de linker voorhoek van Het Huis had een tongewelf en was met honingkleurige geglazuurde tegels bezet.
De kelder diende als opslag van regenwater dat via dakgoten en afvoerpijpen werd opgevangen. Dit water gebruikte men voor ramen zemen, stoep schrobben en planten water geven. De afmeting was inwendig 2,60 m lang, 1,57 m breed en 1,35 m hoog en er stond vroeger een pomp op.
De aanleg van de Grebbelinie
In de tijd dat de fam. De Gruyter eigenaar was van Lambalgen lezen we dat in 1751 Elizabeth de Gruyter een vergoeding ontvangt voor het vergraven van de Lunterse beek.
Wellicht stond dit in verband met de aanleg van de Grebbelinie, want enkele jaren eerder was men begonnen met de aanleg van dit verdedigingswerk hier door de Gelderse Vallei.
Rond 1745 is de liniedijk langs de Broekersloot en vervolgens de Lunterse beek aangelegd. Dit heeft ook wel ca. 6 ha grond gekost, want dit stukje Grebbelinie dat op de westelijke oever lag en vanaf het Hooibroek tot bijna de Brinkkanterweg op grond van het landgoed Lambalgen lag, moest door onteigening doorgaans door het Rijk worden verkregen.
Weinig informatie heb ik hierover kunnen vinden. Het moet echter toen wel heel wat voeten in de aarde hebben gehad om deze grond van de diverse eigenaren in staatsbezit te brengen. Ook nu nog zijn op veel plaatsen de hardstenen genummerde palen als erfscheiding in het veld terug te vinden.
Vroeger vloeiden de Lunterse beek en de Broekersloot al in een bedding vanaf de brug bij Lambalgen in westelijke richting naar de Eem. Maar er was grond nodig voor een veldschans recht tegenover de toen nog doorlopende Lambalgerkeerkade en een stuk tussen de eerder genoemde beek en sloot. Op een tekening van 1879 kunnen we dat prachtig zien. Er lag een inundatiesluis 50 m ten westen van de brug, zo ongeveer waar nu de voormalige zuiveringsinstallatie ligt. Zelfs de opritten voor het in stelling rijden van kanonnen staan er op, want de sluis moest in oorlogstijd verdedigd en beschermd worden om de inundatie in de Vallei te kunnen stellen.
De Lambalgerkeerkade is in 1745 aangelegd. In 1865 is deze damsluis meer naar het westen bij de Pothbrug aangelegd. De Straatweg (= Stationsweg) ging toen als komscheiding dienst doen. Dit werk kostte toentertijd ƒ17.500,- met ƒ 300.- voor de aankoop van de grond.
Lambalgen 1940-1945
Toen in 1940 de oorlog uitbrak is er op Lambalgen ook gevochten en in de Rotterdammer van mei 1950 staat
een artikel, gebaseerd op ooggetuigenverslagen van Nederlandse militairen die hier in stelling lagen.
Een klein stukje wil ik u hiervan niet onthouden. Zo lees ik dat op zondag 12 mei 1940 Eerste Pinksterdag iedereen aan het werk is. De veldprediker, een dominee, komt de boomgaard binnenstappen en verzoekt de dienstdoende luitenant de mannen te laten verzamelen. “Ik zal even laten blazen”, is het antwoord. “Gaat u daar maar onder die boom staan, dan komen wij wel.” En zo klinkt daar op deze stralende zondagmorgen onder de sneeuwwitte bloesem van de bomen het Pinksterevangelie. Ze zijn allemaal gekomen, ze hebben het werk even in de steek gelaten en luisteren nu naar het Pinksterverhaal. Samen zingen en bidden ze.
“Hou je helm maar op”, had de dominee gezegd, maar als er gebeden wordt, gaan ze toch af, vliegtuigen of geen vliegtuigen. Een wondere Pinkstermorgen.
Inmiddels hebben Duitse militairen Scherpenzeel bezet, maar vanaf Rumelaer daalt een regen granaten op het dorp neer, om zo de vijand te verjagen. Oude munitie en nog oudere kanonnen nemen het op tegen een modern uitgeruste vijand.
Een van de projectielen komt niet ver genoeg en valt op de rietgedekte boerderij Groot Lambalgen, waar in die tijd H. Gerritsen boer was. Na de capitulatie is hij naar Breehoef verhuisd. Binnen enkele ogenblikken stond de ruim honderd jaar oude boerderij in lichterlaaie en brandde tot de grond toe af.
In 1941 is de boerderij weer opgebouwd en in de voorgevel zien we evenals bij alle andere boerderijen van de wederopbouw die steen met de gaande leeuw door de vlammen.
Ook is er toen een steen ingemetseld met de tekst:
HOFSTEDE LAMBALGEN WERD VERWOEST IN DE OORLOGSDAGEN VAN MEI 1940. HERBOUWD IN 1941 DOOR DE EIGENAAR JHR. DR. S. VAN CITTERS IN SAMENWERKING MET HET RIJKSBUREAU WEDEROPBOUW BOERDERIJEN. ARCHITECTEN: IR. DAAN JANSEN EN C. BOS.DEZE STEEN WERD GEPLAATST DOOR SCHELTO PATIJN OUD 4 JAAR. KLEINZOON VAN DEN EIGENAAR. PS 127 V.1
De diverse hofsteden
Sinds die wederopbouw woont de familie Rijlaarsdam op Groot Lambalgen. Ze zijn bekend om hun kwaliteitsmelkvee en hebben zelfs een landskampioene gefokt.
Nu we het toch over boerderijen hebben, niet alleen Groot Lambalgen, Klein – en Lutteke Lambalgen hoorden bij het landgoed, ook andere boerenhofsteden horen of behoorden erbij. Toen in 1843 baron Gülcher het landgoed verkocht, is er een mooie beschrijving door notaris Johannes Schijvliet in Amersfoort opgemaakt:
Hofstede de Steeg met gebouwen, land, bos en houtwallen.
Hofstede het Hooybroek met boomgaard enz.
Hofstede Klein Oudenhorst met bouw- wei- en hooilanden.
Hofstede Groot Oudenhorst (huisnummer 144) met grote schapenschuur, drie hooibergen, lassen met opgaande bomen.
Hofstede Klein Egdom met de kleine hofstede Nieuw Apeldoorn. (Waar of wat dit is, moet ik nog uitzoeken, Joh.L.)
Hofstede Koudijs. Deze hofstede lag tegenover de begraafplaats.
Het Beekhuisje nr.155. Dit stond waar nu A. van Donselaar, Nieuwstraat 74, zijn bedrijf heeft.
Ook het dubbele huis Den Helder aan de weg Woudenberg – Scherpenzeel, nu Stationsweg, hoorde bij Lambalgen. En op Leersums grondgebied lag de hofstede Het Hek, wat ook nu nog met het landhuis op de berg het meest zuidelijke bezit is van het oude landgoed Lambalgen.
In de loop der tijden werd er echter ook wel eens wat verkocht of bijgekocht en soms geruild. Toen mr. Herman Royaards van Scherpenzeel Lambalgen kocht van D.C.J. Harmsen voor ƒ194.620,– bestond het goed uit de buitenplaats, 10 hofsteden, 8 percelen weiland, drie huizen in Leersum en de hofstede Het Hek. Zijn dochter en zesde kind Wilhelmina Sophia, die het erfde, was gehuwd met Jhr. Schelto van Citters. De oudste dochter Jkvr. S.K. van Citters bracht het door haar huwelijk in de familie Patijn.
De kleuren op de vensterluiken
De landgoederen in onze omgeving zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden door de kleuren op de vensterluiken. Deze kleuren komen overeen of zijn herleid van de verschillende familiewapens. De familie Royaards van Scherpenzeel heeft blauw met zilver en daarom werden de vensters blauw /wit. De familie Van Citters heeft blauw met goud en zodoende werden hun vensters lichtblauw met crème of lichtgeel.
Toen in 1999 het nieuwe familiehuis op Lambalgen moest worden afgeschilderd was dat nog even een probleem: welke kleur blauw en geel?
Gelukkig was er nog een vensterluik van het in 1953 afgebrande huis bewaard gebleven in de fruitschuur. Zo kon de oude kleur nog weer worden bepaald en kreeg het nieuwe huis de oorspronkelijke kleuren. Ook de dienstwoning De Hut van fam. Van Gent en Nooitgedacht van de fam. Van Donselaar dragen nog de Van‑Citters‑kleuren.
De naam Lambalgen in de directe omgeving
Veel zaken hebben iets met die oude omgeving te maken: de begraafplaats Lambalgen – die trouwens nooit bij het landgoed heeft gehoord; Lambalgseweg; Lambalgerkeerkade; Lambalgse brug (in al zijn vormen); de hekken op Lambalgen (waarvan dat zware hardstenen met ijzeren poort iets voornaams meedraagt. Naar men zegt werd het ergens vanuit de Vechtstreek naar Lambalgen overgeplaatst); de zuiveringsinstallatie die al weer enkele jaren wacht op andere bestemming en dan natuurlijk het Lambalgse bos, waar het zo heerlijk toeven is.
Het Lambalgse bos
Best te begrijpen dat het oude huis rond 1900 pension was en ook enige jaren later die bestemming heeft gehad. Bladerend door het gastenboek dat in het archief van de Ver. Oud – Scherpenzeel ligt en mij door de archivaris mevr. Penning ter hand werd gesteld, lees ik de vele dankbetuigingen van de gasten die er vertoefden.
Mooie oude bomen met soms ingekerfde liefdesbetuigingen of pogingen daartoe ruisen zacht in de avondkoelte terwijl er van tussen de takken een lied opstijgt tot eer van hun Schepper.
Straks hoop ik de sneeuwklokjesboom weer te zien bloeien en genieten we misschien van de zanglijster op het dak van de nieuwe woning.
Eens had ik het genoegen met C.L. Patijn daar te wandelen en te filosoferen over het onderhoud van het park en het landgoed. Het is niet zo gemakkelijk dit te beheren. De kosten van onderhoud en verzorging liegen er niet om. Samen spraken we over vorige eigenaren en bewoners: geslachten die komen en gaan. Wanneer je zo door dat pakweg 170 jaar oude bos loopt, denk je onwillekeurig aan de planters van bomen en struiken, aan mensen die de paden bijstaken en harkten of dode bomen opruimden. Aan de arbeiders in het bos en op de landerijen die erbij hoorden: de heer Vos die bij de brug woonde; Hazeleger, in de Hut; G. van Essen, de koster van de grote kerk. Aan Koudijs, de bosbaas; J. v.d. Broek uit de Proeftuin en aan Frans van Gent, die nu samen met Herman Gerritsen allerlei werkzaamheden uitvoert om het landgoed in goede staat van onderhoud te houden.
De dramatische 16 februari 1953
Met een ruime bocht ben ik steeds om die dramatische datum 16 februari 1953 heen gelopen. Op dat moment was het gezin Keijzer er gehuisvest. De heer Keijzer, rijwielhersteller, was met zijn gezin met veel moeite uit Stellendam(Z) aan de watersnood ontkomen. Naast dit gezin waren er nog twintig gerepatrieerden uit de Molukken in Huize Lambalgen ondergebracht. Het was koud op die bewuste februaridag en er werd flink gestookt in de verschillende huiskamers. Op de bovenverdieping aan de voorzijde van Het Huis brak brand uit. Het vuur sloeg snel over naar de achterzijde en het dak.
‘De brandweer van Scherpenzeel werd ’s morgens om 10 uur gebeld en was snel ter plaatse’, zo stond de volgende dag in de Amersfoortse Krant te lezen.
Ook Barneveldse en Woudenbergse brandweerlieden bestreden het vuur. De spuit van Woudenberg weigerde helaas dienst door een defect aan de motor.
Om 12 uur was het grootste gevaar geweken en kon de Barneveldse brandweer huiswaarts keren.
Scherpenzeel en Woudenberg waren om een uur klaar met blussen dacht men, maar ze werden om twee uur weer opgeroepen. In de achtervertrekken was het vuur opnieuw opgelaaid. Het Huis is tot de grond toe afgebrand.
Fam. De Keijzer werd bij fam. Krop aan de Dorpsstraat ondergebracht en de Molukkers werden ondergebracht op Huize Geerestein in Woudenberg.
Later is alles gesloopt en afgevoerd. Helmert van Reenen bikte de stenen en gebruikte ze voor het bemetselen van zijn achterhuis want Nooitgedacht had nog een houten stalgedeelte.
M. de Ridder heeft van de resten nog een varkenshok gebouwd en A.H. van Wessel een stuk aan de hooitas. De marmeren vloerplaten werden voor ƒ1,00 per stuk verkocht aan aannemer G. van Elst in Scherpenzeel, die toen de oude kerk in Bunschoten aan het restaureren was. Er is ook nog hout van Lambalgen verwerkt in Het Huis Lookerstein, dat rentmeester Van Leusen toen op Ruwinkel liet bouwen en waar thans de fam. Verhoef woont. Het steenpuin werd gestort op de Heulweg bij Leersum.
Zo zijn er resten van Huize Lambalgen toch opnieuw gebruikt en nog op enkele plaatsen aanwijsbaar aanwezig.
Het koetshuis.
Het rijtuig- of koetshuis is blijven staan en heeft vele jaren dienst gedaan als vakantiewoning voor de familie Patijn totdat het te slecht of te primitief werd om het zelfs zomers te bewonen. Nu staat daar een nieuwe vakantiewoning, van alle gemakken voorzien. De oude pomp is als een souvenir van het oude koetshuis opnieuw tegen Het Huis geplaatst, terwijl de tuin- of terrasdeuren nog iets de vorm hebben van getoogde inrijdeuren, zoals destijds het oude gebouwtje had.
Een herinneringssteen is ingemetseld naast de op de noordzijde
geplaatste voordeur. Het opschrift luidt:
C.L.P. en O.N.P.
- SAMEN 100 JAAR 1999
Velen hadden met mij graag gezien dat het oude Huize Lambalgen was herbouwd. ’t Had iets meer dan wat er nu staat, maar de opdracht aan architect J. de Jong uit Woudenberg was niet anders en aannemer M. Wolfswinkel uit Woudenberg kon moeilijk iets anders bouwen dan wat er op de tekening stond. Niettemin ben ik blij dat het niet verder in verval is geraakt en er weer iets goeds staat dat van tijd tot tijd bewoond wordt.
Zo blijft Lambalgen toch gelukkig iets meer dan een huisje in het bos. De Vereniging Oud Scherpenzeel hoopt dat de familie Patijn heel lang met vreugde mag genieten van de nieuwe vakantiewoning.
Nog enkele herinneringen
De gebeurtenissen in en rond Lambalgen zijn maar fragmenten van de geschiedenis van het landgoed, zijn eigenaren en bewoners. Er is nog zoveel meer gebeurd daar ten zuiden van Scherpenzeel. Wat is er toch veel veranderd. De modderige karrensporen zijn verdwenen, er liggen u asfaltwegen. Twee spoorlijnen doorsnijden het landgoed, De Broekersloot is verbreed en heet nu Valleikanaal. De Liniedijk en de Lambalgerkeerkade waren grote ingrepen in het gebied, nu ruim 250 jaar geleden.
Over het oorlogsgebeuren in 1940 heb ik al iets geschreven, maar aan het eind van de donkere tijd zaten de Duitsers in Het Huis Lambalgen. Ooit gehoord hoe Leen Nijs op 16 december 1944 gevlucht is van boerderij De Beek aan de Hopeseweg via Lambalgen naar H. Gerritsen op Breehoef en zo aan de dood is ontsnapt?
Waarom brandde in de jaren ’70 die woonwagen af vlak voor het ijzeren toegangshek op de hoek van de Lambalgseweg?
Wat is er allemaal niet te verhalen over de jachtdagen op het landgoed, waar jagers en drijvers dan ’s middags de maaltijd hielden op Nooitgedacht, vanouds de tuinmanswoning.
Hoeveel stropers zijn er niet gegrepen door Groeneveld, Minne, Veldhuizen, Koudijs, De Keijzer, Gijs van Ginkel of Henk van Beek, allemaal koddebeiers die tot taak hadden toe te zien op een goede gang van zaken
Hebt u wel eens gekeken naar de diverse boom- en heestersoorten? Waarom is daar zo’n rijk en gevarieerd vogelleven. Hebt u het aantal soorten wel eens geteld?
Vermeldenswaard zouden ook de verhalen zijn die de vele pensiongasten in het gastenboek op Lambalgen hebben neergeschreven.
Wel eens gehoord dat je vroeger aan de Lambalgse brug een roeiboot kon huren, de Haal‑op en eigendom van het V.V.V. ? (zie jrg.12 – nr. 4 van het blad Oud-Scherpenzeel, red.)
Kent u het boek van de Veenendaalse schrijver A.P. de Kleuver ‘Van Heuvelrug en Eemvallei’? Hij bezingt hierin Lambalgen en noemt het een paradijs in de Vallei.
Een verhaal schrijven over Lambalgen betekent eigenlijk dat je er nooit klaar mee bent. Elke dag gebeurt er wel weer iets, ook nu nog, wat het vermelden waard is.
Joh. Lagerweij.
DE NAAM LAMBALGEN EN HAAR BETEKENIS
Het opzoeken van en vooral het verklaren van plaats- en persoonsnamen is een leuke, maar niet altijd even gemakkelijke hobby. Veel mensen houden zich er mee bezig en gelukkig is er steeds meer informatiemateriaal voorhanden.
Vooral plaatsnamen die dicht in de eigen omgeving voorkomen genieten bij velen volop belangstelling (heemgericht).Een moeilijk punt bij de verklaring is vaak dat veel plaatsnamen van oorsprong zeer oud zijn en ook, net als bij de taal het geval is, in de loop van de eeuwen meerdere keren van schrijfwijze veranderd zijn. Enkele voorbeelden: Scarpensele, Lisiduna(Leusden), Mocoroth (Moorst) en recentelijk Achteveld (in 1965 pas veranderd in Achterveld).
Voor een goede naamsverklaring is het noodzakelijk om zover mogelijk terug te gaan in de tijd en te achterhalen hoe de naam toen geschreven werd, want daar hangt de betekenis natuurlijk van af. Moeilijkheid hierbij is wel eens, dat die oude schrijfwijze niet te vinden is, omdat bronnen als oude koopakten, oorkonden en eigendomsbewijzen ontbreken of nog niet ontdekt zijn. Maar namen als Veenendaal, Overberg en Achterberg zijn nog betrekkelijk jong en vrijwel meteen schriftelijk vastgelegd op de manier zoals wij die nu kennen. Bovendien spreken ze voor zichzelf.
Moeilijker wordt het echter bij de naam van het landgoed Lanbalgen, waar Joh. Lagerweij 17 oktober 2000 voor vereniging Oud-Scherpenzeel een mooie dialezing aan heeft gewijd.
Het laatste stuk van een naam is vaak afkomstig van een z.g. landschapselement, zoals b.v. -dijk, -heide, -berg, -veld, -woude enz. Zo ook bij Lambalgen, balg komt van het Oud-Germaanse woord “bhelgh”, wat zandige verhoging in water of moeras betekent. Men vindt het woord terug in plaatsnamen als
Balgoy (Gld) en Balgerhoek (Vlaanderen). Verder in de zandplaten Balgzand en De Dove Balg in de Waddenzee.
Nu het voorvoegsel lam nog. Jammer dat er hierbij zoveel mogelijkheden zijn. De dierennaam lam is minder waarschijnlijk, want dierennamen werden niet zo vaak in plaatsnamen opgenomen, zelfs in Katwijk, Haanrade en Dieren niet.
Een enkele keer echter wel, maar dan van jongere datum, bijv. in Koedijk (NH.)
Lam kan echter ook de betekenis hebben van slap (net als in Slappendel), maar een zandbank is eigenlijk niet slap. Maar ’t woord lam in de betekenis van slap vinden we nog wel terug in een woord als lamlendig.
Ook lam in de betekenis van niet‑meer‑werkzaam‑zijn zou kunnen, in dit geval als niet‑meer‑stromen (of verlamd zijn) van een stukje rivier. Dit kan een natuurlijke oorzaak hebben (meanderen), of mogelijk menselijk ingrijpen door bijv. verlegging of bochtafsnijding. Hierdoor zal een stroomloos of verlamd gedeelte overblijven in ’t landschap, in dit geval als onderdeel van de Lunterse beek.
En tenslotte wil ik nog noemen lam in de vorm van een persoonsnaam. Lam is zo’n merkwaardige naam, die zowel een voor- als ook een achternaam kan zijn. Evenals bijv. bij de naam Bos ’t geval is. In vrijwel alle gevallen is zo’n persoonsnaam van de eerste eigenaar, want deze had soms de neiging om zijn naam aan het nieuwverkregene te verbinden, zoals o.a. in Lamswaarde (Zeeland).
Maar zeker is dit voor Lambalgen niet, want schriftelijke gegevens ontbreken; deze zijn vrijwel zeker verloren gegaan. Daarom: Wie ’t weet mag ’t zeggen!
Je weet maar nooit wat er nog eens boven water komt.
In elk geval is Lambalgen een mooie naam, die bovendien door zijn mysterieuze karakter en zeer hoge ouderdom erg tot de verbeelding spreekt.
B. Bosman.
BEWONERS EN EIGENAREN VAN LAMBALGEN
Van de oudste geschiedenis van Lambalgen is bijna niets uit documenten bekend. In lijsten van verpachting van de tiendblokken van St. Pieter daterend uit het eind van de 14de eeuw wordt de verpachting van de tienden van Lambalgen en Oudenhorst vermeld in 1415 en 1419 komen expliciet de tienden van Geytenbeeck en een deel van Lambalghen ter sprake[1].
Pachtcontracht uit 1419.
‘De tienden’ was oorspronkelijk het recht op een tiende van de oogst, toekomend aan de kerk. Later ontwikkelde dit zich tot een onafhankelijk vermogensbestanddeel; de pacht van de tienden zegt niets over de eigendom van het goed zelf. Interessant is wel dat bij de verhuring in 1719 als belendend worden aangegeven daer dat erve te Voerde boven ende twee Lambalghen beneden naest gelant zyn. Blijkbaar werden toen al de twee andere Lambalgens benoorden de Beek (namelijk Klein en Luttel Lambalgen) als niet behorend tot het goed Lambalgen beschouwd.[2]
Voor de oudste geschiedenis kunnen wij dus met enige fantasie alleen gebruiken wat ons uit andere bronnen bekend is. Wij weten dat de ontginning van het Westerwoud pas in de 13de eeuw op gang kwam, maar de omliggende landen waren veel eerder ontgonnen. In het zuidoosten waren dat de kampcomplexen van Rumelaar, Landaas, Davelaar, Lambalgen en Bruinhorst. Uit de bovengenoemde lijsten van verpachting van de tiendblokken van St Pieter blijkt dat Lambalghen & Houwenhorst als één tiendblok werden verpacht. Kroes2 gaat er dan ook van uit dat Groot Lambalgen, met Groot en Klein Oudenhorst en met de boerderijen Beekhorst, De Steeg en Hooybroek gezamenlijk één ontginningscomplex hebben gevormd. Of er in de 14de eeuw al een versterkt huis Lambalgen bestond zoals op Rumelaar, blijft onbekend.
Pas in 1487 worden eigenaren van het goed Lambalgen zelf genoemd: IJsbrand Jansz van Haarlem laat dan de eigendom van de helft van het goed Lambalgen overschrijven op de naam van zijn vrouw en bestemt het na haar dood voor hun dochter Beerte.[3] Het goed blijkt tijnsgoed van de Bisschop te zijn, en IJsbrand Jansz doet zijn overdracht dan ook voor diens tijnsmeester. Het werd toen beschreven als die goede Lambalgen op die Westzijde van der Beeck tot Amerongen wairt, dat Helmert Gerijtszoon nutertijt bewoont ende gebruickt, daer boven naast gelant is dat goed tot Egdom, opstreckende van den goede the Houdenhorst (tot) aen die Beeck. Belonje meent dat deze IJsbrand mogelijk de zoon of kleinzoon is geweest van de in 1371 overleden Jan van Haerlem, bastaardzoon van Reinoud II, Hertog van Gelre, maar daar is verder geen enkele bevestiging van te vinden.
In de leggers van het morgengeld van Woudenberg van 1446, 1456 en 1470 wordt Willem Bertouts, woont tot Amersfort Grote Lambalgen vermeld als de belastingplichtige; in 1446 betaalt Bertout Willemsz het verschuldigde bedrag.. In 1501 en 1511 wordt die Ronselaers wijf genoemd bij Lambalgen; in 1511 is die naam doorgestreept en vervangen door Heer Henric van Moudwijk.[4] Een Willem Bertoutsz vinden wij echter niet onder de toenmalige gezagsdragers in Amersfoort, wel een Bertout Willamsz (raad in 1478, schepen in 1480 en 1501)[5]; wie met het Ronselaars wijf bedoeld kan zijn, blijft onzeker.
De kwestie wordt nog onoverzichtelijker als wij de tijnslijsten van Domeinen uit 1529 hiernaast leggen. Daarin worden namelijk achter elkaar vermeld: Willem de Wilde van Lambalgen, Ysbrand Jansz van Cleyn Lambalgen en Lysbeth Roelofs van Luttelen Lambalgen. In dezelfde lijst van 1556 is Willem de Wilde vervangen door Bart Quint ende Dirck Quint, Ysbrand Jansz door Dirk van Moutwijck en Lysbeth Roelofs door Willem Heynricksz.[6] Blijkbaar is er in de 15 en 16de eeuw ook al verwarring geweest over de verschillende ‘Lambalgen’s1. Maar met Dirk van Moutwijk hebben wij gelukkig weer vaste grond onder de voeten: hij wordt namelijk in het Oudschild van 1536 als eigenaar van Groot Lambalgen vermeld (OS nr 112).
Hendrik van Moutwijk en zijn erfgenamen
Hendrik van Moutwijk was een belangrijk man in Utrecht. Hij was kanunnik van de St Jan, werd in 1485 kanunnik van de Dom van Utrecht. Hij stierf 10 juni 1517; zijn neef Dirk van Moutwijk, zoon van zijn broer Willem, erfde Lambalgen zoals blijkt uit het Oudschildregister van 1536. Uit latere gegevens in de Oudschildregisters blijkt dat Groot Lambalgen ongeveer 60 morgen groot was en de boerderijen Groot Lambalgen, het Hooibroek en de Steeg omvatte. Oudenhorst was reeds afgesplitst en komt in het Oudschild onder het volgende nummer OS nr 113 voor.[7] Dirk van Moutwijk werd in 1538 schepen van Utrecht, in 1544 raad. Hij trouwde waarschijnlijk in Utrecht met een dochter van Albert Schot en kreeg bij haar een dochter Maria die trouwde met Hendrik Ruijsch.[8] Curieus genoeg was deze Hendrik Ruijsch in 1536 eigenaar van Oudenhorst ! Dat suggereert toch dat de families er, mogelijk alleen zomers, gewoond hebben en dat de jonge gelieven elkaar op Woudenbergse grond ontmoet hebben, maar daar is verder geen zekerheid over te krijgen.
Hendrik Ruijsch en zijn nageslacht
De Ruijsch-familie behoorde ook tot de eerste geslachten van Utrecht. Johan Ruijsch was burgemeester van Utrecht in 1519 en 1523. Hij erfde in 1510 de ambachtsheerlijkheid Pijlsweert van zijn vader. Hij trouwde Catheryne van der Borch en kreeg bij haar o.a. een zoon Henrick die zich Ruijsch van Pijlsweert ging noemen. Deze Henrick trouwde dus met Maria Dirksdr van Moutwijk; hij was in 1536 eigenaar van Oudenhorst, zij erfde Lambalgen van haar vader en werd bovendien in 1545 beleend met het halve goed Weerdenburg onder Werkhoven.
Hendrik Ruijsch van Pijlsweert stierf in 1563, zijn vrouw in 1583. De goederen werden na haar dood verdeeld onder de kinderen: zoon Jan Ruijsch kreeg Pijlsweert en Lambalgen, dochter Bertha kreeg het halve Weerdenburg en dochter Geertruida, inmiddels getrouwd met Jan van Meerenburg, kreeg Oudenhorst. Daarmee was de scheiding tussen Lambalgen en Oudenhorst definitief.
Jan Ruijsch van Pijlsweert trouwde Walravina van Soudenbalch. Hij ontving ook nog het halve goed Weerdenburg na de dood van zijn zuster Bertha, maar liet bij zijn dood omstreeks 1603 toch bijna alleen maar schulden na. Zijn zoon, de ‘jonge Jan Ruijsch’ was op 27-jarige leeftijd overleden in 1595, maar had, mogelijk bij gelegenheid van zijn huwelijk met Margaretha van Loo, Lambalgen gekregen. In het Oudschild van 1599 staat als eigenaresse van Lambalgen dan ook: ‘de dochter van jonge Jan Ruijsch zaliger’. Dat was Maria Ruijsch, geboren omtrent 1590. Zij trouwde in Utrecht op 26 november 1610 met Walraven van Arkel en heeft daar waarschijnlijk haar leven lang spijt van gehad.
Walraven van Arkel
Jonker Walraven van Arkel was een zoon van Jonker Roelof van Arkel, drost van Buren en dijkgraaf van de stad Gorinchem en Christine van Hulsen van Voorst. Hij is vermeld als schout van Amersfoort van 1625-1642. Hij kreeg bij Maria Ruijsch 7 kinderen.[9] Bovendien kreeg hij in 1637 bij ene Geertruid van Vianen een bastaardzoon genaamd Frederick Dominicus.[10] Maar belangrijker voor ons verhaal is dat hij verschillende malen Lambalgen met hypotheken bezwaarde, eerst in 1634 voor 4000 gulden, dan in 1639 voor 7000 gulden en tenslotte in 1642 voor 15000 gulden.[11] De laatste schuld kon hij niet tijdig aflossen, en de hypotheeknemer liet het goed in 1646 executoriaal verkopen.
Maria Ruijsch stierf 21 juli 1645 en heeft de grootste ellende dus net niet meegemaakt. Van Walraven van Arkel is alleen nog bekend dat hij op 14 october 1662 overleed.
Koper van Lambalgen met de bijbehorende boerderijen werd Peter de Gruyter, een wijnkoper uit Utrecht, voor 28000 gulden. Het goed zou tot 1812 eigendom van leden van de familie de Gruyter blijven.
De familie de Gruyter
Pieter de Gruyter was oorspronkelijk afkomstig uit Arnhem, maar woonde in Utrecht sinds zijn huwelijk in 1610 met Anna van Diemen Bartholomeusdr, een zuster van de hypotheeknemer Anthonio van Diemen. Bij de aankoop van Lambalgen waren de oudere zoons van Pieter de Gruyter al enkele jaren getrouwd; zijn jongste kind was net 16 jaar. Waarschijnlijk kocht hij Lambalgen in eerste instantie als geldbelegging want de drie hofsteden waren in gebruik bij drie met name genoemde landbouwers en brachten dus pachtgeld op. Er zijn geen bewijzen dat hij of latere familieleden feitelijk op het Heerenhuis gewoond hebben. Wij weten alleen dat Het Huis tegen het eind van de 17de eeuw werd verhuurd.
Lambalgen werd geërfd door Pieters jongere zoon Bartholomeus. Deze was in 1655 getrouwd met de 18-jarige Maria Specx, een dochter van Jacques Specx die ook Gouverneur-Generaal der Oost-Indische Compagnie is geweest (Blijkbaar speelt “Indisch geld” in deze periode een grote rol in de geschiedenis van Lambalgen). Bartholomeus kreeg bij haar 12 kinderen. Hij werd in 1678 burgemeester van de stad Utrecht. Op 16 februari 1680 kwam de ridderhofstad Groenewoude te koop bij decreet van het Hof van Utrecht omdat de toenmalige eigenaar zijn schulden niet kon voldoen; Bartholomeus kocht het maar heeft er niet van kunnen genieten want hij werd slechts enkele jaren later in Utrecht begraven, nalatende zijn weduwe met 3 mondige en 6 onmondige kinderen.
Maria Specx is kort daarna metterdaad met de kinderen op Groenewoude komen wonen: in het register van de belasting op haardsteden van 1693 wordt bij Groenewoude vermeld: De vrou van Groenewou eijgenaerse en bruijckster en bij de meijt opgegeven 6 haardsteden. En bij Lambalgen: De vrou de Gruijter eijgenaerse maar noijt bewoont en bij ons (d.i. de schout) opgenomen: 2 haardsteden. Financieel ging het niet goed op huize Groenewoude. Een eerste teken daarvan was dat de familie besloot om Lambalgen te verhuren. Sinds 1696 werd Lambalgen verhuurd aan en bewoond bij Hieronymus van Ysselt wiens bizarre levensloop een apart hoofdstukje verdient.
Hieronymus van Ysselt, huurder van Het Huis Lambalgen
Hieronymus van Ysselt werd geboren in 1666 als tweede zoon van Cornelis Jansz genaamd van Ysselt, bezitter van de heerlijkheid Ysselt bij Amersfoort. Slechts een jaar later sterft zijn vader en zijn oudere broer Johan wordt beleend met Ysselt. Hieronymus zoekt zijn geluk in het militaire leven. Hij is gedurende 6 jaar kadet in het Staatse leger onder de Graaf van Warfusé. Tot kort voor de vrede van Rijswijk in 1697. Hij trouwt dan Elisabeth Clara Bladwail en gaat met haar op Lambalgen wonen. In Juni 1697 wordt hun dochter Elizabeth Maria Charlotte in de kerk van Scherpenzeel gedoopt, met als getuigen Judith Gijsels van Lier, de bewoonster van Oudenhorst en Charles Amilia van Wartensleben, overste van een regiment krijgsknechten. Een jaar later laat het echtpaar een zoon Cornelis dopen, maar nu door de RK pastoor van Achteveld. Kort daarna is hij verhuisd naar Het Huis te Hoorn onder Gouda.
Tot zover lijkt het een eenvoudig verhaal over een edelman die de eerste jaren na zijn huwelijk op Het Huis Lambalgen woonde.
Maar dat wordt anders wanneer wij lezen dat Hieronymus op 8 mei 1702 te zijnen huize bij Gouda is gevangengenomen en overgebracht naar de Gevangenpoort te ’s Gravenhage. Uit de stukken van het Hof van Holland, waar ook de bovenstaande gegevens aan zijn ontleend, blijkt dat hij in juni 1701 geprobeerd heeft om dienst te nemen bij de Koning van Spanje. Het Hof van Holland citeert in haar vonnis uit een memorie die Hieronymus aan de Spaanse ambassadeur te Brussel heeft overhandigd. Hij biedt daarin niet alleen zijn diensten aan aan de Spaanse Koning, maar stelt bovendien voor (als hij van de Spanjaarden een compagnie paarden en een vaartuig zou krijgen) om het geheele quartier van Noort-Hollandt onder water te zetten door de dijk langs de Zuiderzee door te steken waerdoor dat lant in die staat ken gestelt worden van twee jaar onder water te moeten blijven ende van in ses jaren niet te connen contribueren aan den Staat, gelijk als gebleken heeft in het jaar 1674, als wanneer den dijk door ongeluk is doorgebroken. Hij heeft zelfs drie plaatsen uitgekozen die daarvoor geschikt zouden zijn. In het verhoor verontschuldigt hij zich door te zeggen dat hij 6 à 7 jaar als kadet gediend had ende aan geen verder avancement konnende geraken en toen maar dienst gezocht had bij de Spanjaarden.
Het Hof verklaart hem schuldig aan landverraad en verdoordeelt hem om metten swaarde gestraft te werden. Op de 21ste december 1702 werd Hieronymus van Ysselt voor de Gevangenpoort te ’s Gravenhage onthoofd.[12]
Zijn in Scherpenzeel gedoopte dochtertje zal in 1713 Vrouwe van Ysselt worden na het kinderloos overlijden van haar oom Johan van Ysselt.
Verder met de familie De Gruyter
De De Gruyters hebben mogelijk niets geweten van het treurig lot van hun vroegere huurder. In 1722 wordt de nieuwe huurder Henricus Verwey met zijn vrouw Catharina Maria Anemaat en hun dienstmaagd lidmaat van de kerk van Scherpenzeel; in 1732 volgt zijn zuster Theodora Verwey. In 1723, 1726 en 1732 worden kinderen van dit echtpaar in Scherpenzeel gedoopt.
Inmiddels is in 1704 op Groenewoude Maria Specx overleden. Zij laat zoveel schulden achter dat notaris H. van Hees als curator wordt benoemd over de boedel van haar en haar erfgenamen. Hij verkoopt eerst het grote huis op de Vuilsloot te Utrecht en daarna ook Lambalgen. Het laatste wordt gekocht door haar zoon Bartholomeus de Gruyter.[13] Na zijn overlijden in 1741 komt Lambalgen aan zijn ongehuwde dochter Elisabeth. Later, in 1783, blijkt zij inderdaad op Het Huis Lambalgen te wonen.[14] Zij overlijdt in hetzelfde jaar in Utrecht, haar bezit nalatende aan haar nichtje Anna Elisabeth de Gruijter. Deze vermaakt het bijna onmiddellijk aan haar verloofde Louis Lucas Bols, waarmee zij in 1784 trouwt. Het jonge echtpaar gaat op Groenewoude wonen. Lambalgen wordt weer verhuurd. In de belastinglijsten worden genoemd: de heer H. de Bie (1805), de heer G. Engelbert (1808) en de heer Schuylenburg (1812). Deze huurders hebben, voor zover ik weet, geen sporen in Scherpenzeel of Woudenberg nagelaten.
Op 19 nov 1812 verkoopt het echtpaar Lambalgen met nog diverse andere bezittingen voor 54.600 francs aan Johann Wilhelm Gülcher. De buitenplaats Lambalgen omvat de huizinge, nu huisnummer 154, bestaand in vier benedenkamers en twee op de eerste verdieping, keuken, zolder en andere gemakken plus de boerenwoning annex, nummer 155, de boerenwoning de Steeg, nr 143, de Hooijbroek, nr 142, Klein Oudenhorst, nr 141, het Laanhuisje, nr 140 en de hofstede Groot Oudenhorst, nr 144.[15]
Johann Wilhelm Gülcher
Deze rijke bankierszoon uit Amsterdam was 31 jaar toen hij Lambalgen kocht. Waarschijnlijk heeft hij Het Huis laten bouwen dat tot 1953 op deze plaats heeft gestaan. In 1828 kocht hij een bank in de kerk van Scherpenzeel. In de staat van inwoners van Woudenberg, opgemaakt in 1824 wordt als bewoner van Het Huis Lambalgen (huisnummer 154) nog alleen Jan Rijnders, koetsier, genoemd, maar uit de bevolkingsregisters van 1830 en 1840 blijkt dat J. W. Gülcher er wel degelijk zelf woonde, in 1830 met een tuinman, jager en keukenmeid, in 1840 alleen met de 20-jarige Hendrina Scholten uit Velp als keukenmeid. Hij is zijn hele leven ongehuwd gebleven. In 1843 keerde hij terug naar Duitsland waar hij in 1835 tot Freiherr was verheven en ging wonen op het slot Appeldorn bij Kleve. Zijn gehele Nederlandse bezit werd op op 24 mei 1843 door notaris Schijvliet geveild. Koper werd uiteindelijk Dirk Clasinus Johannes Harmsen te Amerongen, lid van de Provinciale Staten van Utrecht. Deze heeft het geheel waarschijnlijk alleen gekocht als geldbelegging. Hij bleef in Amerongen wonen, maar breidde zijn bezit in Woudenberg wel geleidelijk uit. Wij vonden dat ene Martinus Joan Calkoen met vrouw en kinderen op Het Huis Lambalgen woonde van ca 1843 tot 1850. Hij liet een zoon Mari Cornelis in Woudenberg dopen op 21 sept 1844. De familie vertrok op 28 december 1850 naar Baarn. In het bevolkingsregister van Woudenberg werden daarna geen andere bewoners van Het Huis gevonden.
De latere eigenaars
Het totale bezit van Dirk Harmsen bracht bij de veiling na zijn dood liefst ƒ 1.035.585,- op. Lambalgen werd gekocht door Mr. Royaards van Scherpenzeel. Zijn dochter Wilhelmina Sophia, getrouwd met Schelto van Citters, erfde het van hem. De volgende eigenaresse werd Schelto’s dochter Sara Maria van Citters die in 1933 trouwde met Constantijn Leopold Patijn. De grond van Het Huis, dat in 1953 geheel afbrandde, is nog eigendom van de familie Patijn.
Ir W.H.M. Nieuwenhuis
[1] De verpachtingen zijn te vinden in HUA, St Pieter, 165-1; in id. 304-1 bevindt zich een charter van de schout van Woudenberg terzake de verpachting van de tienden van Geytenbeeck ende een deel van Lambalghen aan de gebroeders van Scadewijk, dd. 6 mei 1419.
[2] Luttel Lambalgen is een oude naam voor het huidige Klein Lambalgen, mogelijk inclusief de Pol; de naam Klein Lambalgen is waarschijnlijk in de 14de en 15de eeuw gebruikt voor Koudijs.
[3] Vidimus van 25 augustus 1487 van een belening door Johan van Zuylen van Natewisch als tijnsmeester van de Bisschop dd. 15 juli 1487.
[4] Morgengeld van Woudenberg 1446-1511, Historisch Toegangen van de Gelderse Vallei deel 17, 1998.
[5] Gezagsdragers Amersfoort, idem deel 18, 1998.
[6] De lijsten vam ontvangst van thijnsen te Woudenberch vermelden dikwijls namen van reeds lang overleden eigenaars: de vermeldingen waren bedoeld als identificatie van de percelen (HUA, arch. Fin. Instellingen, 16-37).
[7] Compilatie van de Oudschildleggers van Woudenberg en Geerestein,
gepubliceerd in Hist. Toegangen van de Gelderse Vallei, deel 13.
[8] BOOTH 1245
[9] Dek, Ned Leeuw, 1966, 321.
[10] Blijkens een akte uit 1661 van de Alkmaarse notaris Cornelis van Heymenberg, becommentarieerd bij Mr Belonje in Ned. Leeuw 1972, 153.
[11] Mr Belonje in het Jaarboek Oud Utrecht 1967, 83 geeft alle details van deze transacties. De laatste hypotheeknemer was Anthony van Diemen, Gouverneur-Generaal der Oost-Indische Compagnie.
[12] In NL 1923, 145 e.v. wordt uitvoerig ingegaan op de gegevens van het proces. In Hieronymus’ laatste testament voor not. Broekhuusen te Utrecht, U134a001, dd. 11 feb 1702 stelt hij dat hij genootsaeckt wierde sijn kost elders te gaen soecken.
[13] Geregistreerd in het gerechtsboek van Woudenberg op 29 juli 1724, maar de quitantie van de betaalde 40ste penning bij deze transactie dateert van 15 maart 1707 (HUA, Doprpsger. 2346).
[14] Namelijk in de staat van huisgezinnen in 1783, HUA, Dorpsger 2347, 15-07-1783: Mejuffr E. de Gruiter, Juffr van Lambalgen, Rentenier, 2 personen boven de 10 jaren.
[15] HUA, Not. C.J. Nagtglas, U312a003.