HERINNERINGEN AAN HET BEGIN VAN DE OORLOGSJAREN, MEl 1940

De heer J(ob) van de Hoef heeft eens op verzoek van zijn kinderen wat neergeschreven over het begin van de oorlog 1940-’45, de meidagen 10–17 mei 1940. Dit stukje geschiedenis plaatsen wij hier met goedkeuring van J(ob) van de Hoef.

In 1939 begon het al op verschillende plaatsen te rommelen. Hitler in Duitsland werd steeds brutaler. Verschillende landen pikte hij gewoon in met alle gevolgen van dien. In ons land keek men met argusogen naar het Oosten en er werden verschillende dingen geregeld. Zou hij het in het hoofd halen om ons land binnen te vallen, dan moest men er klaar voor zijn. In augustus 1939 kwam de mobilisatie tot stand en duizenden militairen werden opgeroepen, inundatiegebieden klaargemaakt en de linies werden verstevigd. Verschillende plaatsen moesten evacueren, waarheen dat wist men nog niet. Het rundvee moest ook weg. Ook bij ons in Scherpenzeel moest alles weg wat koe was. Alle koeien werden gemerkt met een nummer, paarden en varkens en kippen moesten zichzelf maar zien te redden. Men hoopte dat alles voor niks was. Totdat op 10 mei 1940 in de  ochtend toen ik de koeien haalde om te melken de lucht vol was van Duitse vliegtuigen en al heel snel hoorde je: het is oorlog en alles moet weg. We hadden een hok kleine kuikens, die hebben we drinken en voer gegeven en de kolenkachel goed opgestookt, hopelijk tot weerziens! Daarna snel de kippen gevoerd en de varkens en het paard los in de wei gelaten. Om 9 uur moest ik met de koeien mee naar Wijk bij Duurstede. De jonge boeren moesten namelijk allemaal met het vee mee. Ze hadden ons nog wijs gemaakt dat bij ons alles onder water zou komen vanuit de Grebbelinie. De buurman heeft moeder geholpen om wat los stond op de kelderzolder te brengen en toen moest zij Iater met paard en wagen naar station Woudenberg, daar in de trein richting Wieringermeer, waar ze uiteindelijk terecht kwam bij een boer in Wieringerwaard.

Wij gingen met de koeien op de vlucht. Dat was een hele consternatie. Wij begonnen de koeien van achter van Gooswilligen naar voren te jagen. De koppel werd steeds groter en groter. Het ging door het dorp over ’t Vliet richting Amerongen. We moesten door het bos, waar we een groot gedeelte van de koeien kwijt raakten. Uiteindelijk kwamen we om 5 uur met een gedeelte in Wijk bij Duurstede aan waar we ze in een weiland konden doen. We hebben toen bij de nonnetjes lekker gegeten en in een schoollokaal konden we de nacht doorbrengen. Daar lagen balen stro, die konden we losmaken, de jas als kussen en maar proberen te slapen.

De volgende morgen al vroeg naar de koeien, waar we die met de grootste uiers hebben gemolken, zo maar de melk op de grond laten lopen. Dat is voor een boer eigenlijk niet te verdragen. We vonden het dan ook fijn toen later de mensen uit het dorp kwamen met emmers en pannen.

Na het melken zijn we met een heel stel weer terug gegaan naar de bossen bij Amerongen. Daar hebben we een koppel koeien samen kunnen drijven en naar Wijk bij Duurstede kunnen brengen. Dat was op de zaterdag voor Pinksteren. Pinksterzondag 12 mei 1940 hebben we de koeien weer gemolken en de verdere dag gerust.

’s Maandagsmorgens, 2e Pinksterdag, hebben we de koeien opgehaald uit de wei en naar de boot gebracht, die in de haven lag. Wij met onze fietsen en plunje ook op de boot richting Ammerstol. Eerst was het nog wel mooi, maar toen kwamen Duitse vliegtuigen die ons beschoten en moesten we zoveel mogelijk dekking zoeken.

Met de middag kwamen we allemaal in Ammerstol aan. Daar stonden allemaal olietanks. Toen wij van de boot zouden gaan kwamen weer Duitse vliegtuigen die de tanks wilden beschieten. Dat was niet zo leuk en wij hebben een poosje achter een dijk liggen rillen van de angst, maar ze trokken weg zonder iemand te raken. In Ammerstol waren andere mensen die de koeien op kwamen halen. Ons karwei zat erop.

Nu was ons beloofd dat als we klaar waren, ze ons met auto’s naar de familie zouden brengen, maar door de oorlog kwam daar niets van terecht. We hebben toen bij een boer op de hooizolder geslapen en kregen ’s morgens brood. Maar wat nu. We zijn naar de burgemeester gegaan, we hadden allemaal een band van Bureau Ontruiming om de arm en vroegen toen om een vrijgeleide brief om overal doorgelaten te worden, want ons plan was om met de fiets naar onze gezinnen te gaan, die zoals we toen hoorden in de Wieringermeer, in de Wieringerwaard en in het dorpje Winkel zaten.

’s Middags 13 mei 1940 om 1 uur stapten we op de fiets richting Gouda, daar moesten we nog schuilen, want er was luchtalarm. We konden toen de rook van Rotterdam zien en we zijn toen doorgefietst naar Haarlem. Daar vertelden ze ons dat er gecapituleerd was. Even later ging het gerucht dat het loos alarm was. De militairen snelden weer als een haas naar de voertuigen. Maar al gauw bleek dat de capitulatie echt een feit was!

We hebben daar gevraagd of ze ons onderdak konden geven en uiteindelijk kregen we een adres bij de familie De Wit aan de IJweg. Daar kregen we brood en mochten op de hooizolder slapen. Degene die geen deken bij zich had, kreeg er een.

’s Morgens om 7 uur kregen we brood en stapten we weer op de fiets richting Alkmaar. Onderweg kreeg ik een lekke band, gauw even oppompen – de anderen fietsten inmiddels door – ze weer proberen in te halen inhalen, stukje meerijden, weer band oppompen enz., enz. Dat was niet te doen en ik zei: ”Laten we even rusten dan kan ik hem plakken”. Zo gezegd, zo gedaan. Om ongeveer één uur kwamen we in Winkel aan. Daar zag ik buurvrouw Van Kampen lopen en we hoorden dat hier een deel van de gezinnen uit Scherpenzeel was. Het andere deel was in Wieringerwaard, nog weer 11 kilometer verder! De spurt erin, maar aangekomen in Wieringerwaard zag ik al gauw mijn vrouw lopen met mevrouw Vlastuin. Dat was een heel gelukkig weerzien. Zij waren daar bij een boer met een huishoudster, ik mocht wel blijven, maar er was voor mij geen bed, ik sliep op een oude tafel in de koestal, de stal was in deze tijd van het jaar toch leeg. Dat was woensdag 15 mei 1940.

De volgende morgen hebben we helpen melken en zijn die dag naar het dorp geweest. Daar was gemeentesecretaris Van de Linden om alles te regelen. Ik hoorde toen dat er de volgende dag een vrachtauto naar Scherpenzeel zou gaan en ik vroeg of ik mee kon rijden. Gelukkig was dat geen probleem.

Op vrijdagmorgen zijn we met de vrachtwagen richting Scherpenzeel gegaan, de fiets ging natuurlijk ook mee,. Na een lange tocht kwamen we in Scherpenzeel aan. Het eerste wat we zagen, waren de verwoestingen. We hebben snel wat gegeten in de Hervormde Kerk en toen gauw naar Gooswilligen.

Toen ik daar aankwam waren de jongens van Schimmel druk aan het voeren. Zij hadden de varkens weer in het hok gedaan en de kuikens, die over waren, gevoerd. Ik keek even in het kippenhok: wat een grote troep. Ook in huis was het een bende. De Duitsers hadden naast de deur een raam kapotgeslagen en toen de deur losgemaakt. Het petroleumstel was helemaal zwart berookt, de weck was uit de kelder en verder was er nog van alles meegenomen.

Ik had onderweg ome Co uit Ede gezien en die zei dat met de familie in Ede alles oké was. Toen dacht ik, dan ga ik nu nog even in Terschuur naar de familie van Gerrie, mijn vrouw, kijken. Die waren net terug uit Elspeet. Daar heb ik toen geslapen en kon ik na een week eindelijk mijn kleren weer uit doen.

’s Zaterdagsmorgens ben ik vlug weer naar huis gegaan om thuis de boel op te ruimen. ’s Middags kwam Gerrie met de andere buren ook  weer thuis.

Mijn eigen paard was weg, maar er liepen wel drie andere paarden in de wei. De een na de ander werd weer opgehaald door de eigenaar, maar mijn paard was en bleef weg.

Onze kleren waren op de slaapkamer en daar was niemand geweest. Boven in een kast op het kleine kamertje had Gerrie de babyuitzet liggen en daar was gelukkig ook niets mee gebeurd. Later kwam ik er achter dat mijn dubbele mondorgel en trekharmonica ook waren verdwenen en dat vond ik wel heel erg jammer!

Boer Schimmel had twee koeien laten lopen die hoogdrachtig waren en die lagen met de kalveren er naast in land. Zo hadden ze melk voor eigen gebruik en voor ons was er ook genoeg.

De volgende dag gingen we op de fiets naar de kerk en onderweg zag Gerrie dat Maagje Brons haar fiets had, dat was dus ook weer goed gekomen.

Een week later kwam er bericht dat we de koeien konden ophalen in Wijk bij Duurstede. Een stel boeren ging er heen en kwamen met een koppel terug. De koeien werden vastgebonden en een ieder die met de lijst met nummers kon aantonen dat het zijn koe was, mocht hem meenemen. Wij kregen de slechtste terug die we hadden, maar we hadden toch weer melk. Later hebben we nog weer een koppel opgehaald maar daar was niks bij voor ons. De koeien die geen eigenaar hadden werden zo eerlijk mogelijk verdeeld. Wij hadden drie koeien en een vaars. Later kregen we van Bureau Ontruiming drie koeien uitbetaald, ƒ 240,– per koe en ƒ 300,– voor een paard.

Ik heb toen een paard in bruikleen gehad van de militairen die toen in ”de Melm” aan de Renswoudsestraat lagen. De adjudant van wie ik hem kreeg, was de opa van ds. Welbedacht uit Barneveld. Het paard was een dikke bruine ruin. Twee maanden later moesten de Duitsers hem hebben en moesten we hem in Amersfoort afleveren.

Toen we al een maand weer thuis waren, is Jan geboren. Ik moest toen nog aan de hooibouw beginnen, alles met de hand maaien en hooien.

Ons groepje met het vee en de fietstocht naar de Wieringerwaard bestond uit: Helmert van Wessel  van Oosteinde, Gaart Donselaar van Groot Orel, Geurt van Kampen, Peet Grootheest en ondergetekende van Gooswilligen.  Ik ben nu nog de enige die er nog wat van vertellen kan. En zo kan het nageslacht nog eens nalezen wat er in die Meidagen van 1940 is gebeurd en hoeft het niet in het vergeetboek te geraken.

J(ob) van de Hoef


IN DE PROEFTUIN LEERDE SCHERPENZEEL OVER FRUIT- EN GROENTE­TEELT

In ons vorige nummer werd een oproep gedaan iets te schrijven over de Proeftuin van de familie Van Citters. Via één van de bestuursleden kreeg de redactie het volgende artikel van de hand van Joh. Lagerweij aangereikt dat hij een aantal jaren geleden heeft geschreven voor de Scherpenzeelse Krant.

Het is een goede zaak dat in Scherpenzeel de vele veldna­men bewaard blijven in de naamgeving van nieuwbouwwij­ken en straatnamen. In de loop der tijden komt het voor dat de eigen wijkbewoners niet meer weten waar de naam van hun straat vandaan komt. Meerdere malen kwam bijvoor­beeld de vraag naar voren: waar komt de naam Proeftuin vandaan en is de Hovenierslaan genoemd naar die paar volkstuintjes ter plekke?

Enige tijd geleden heb ik in het “Huis in de Wei” daar wat vragen over gesteld en toen kwamen al snel de tongen los want enkele aanwezigen hadden er zelfs gewerkt.

Om bij het begin te beginnen moeten we terug tot om­streeks 1914. Toen stonden er vruchtbomen langs de toen­malige Polschessteeg, later Brinkkanterweg, vanaf de Rijks­straatweg tot de Kaap aan de Oostzijde van de weg, daar waar nu de MAVO.-school is.

Deze boomgaard was 1 hectare groot en verder was er nog anderhalve hectare weiland verhuurd aan de heer A.Druijff.

De gronden ten Zuiden van de Straatweg naar Woudenberg vanaf de Lambalgerkeerkade waren in eigendom van Jonk­heer S.van Citters, eigenaar van het Landgoed Lambalgen.

Nu was er rond 1916 een vereniging hier ter plaatse met de deftige naam Horticultura en in een krantenverslag van 28 september 1918 staat dat Mr. A. Rooyaards erevoorzitter is, de heer Barendrecht voorzitter, Feiting van Walsem secreta­ris, W. Renes penningmeester en A. Schimmel en A. van Egdom leden.

Dit bestuur vond dat er veel te weinig aan tuinbouwonder­wijs en onderzoek werd gedaan en daar moest wat aan veranderen.

Enkele leden gingen op eigen kosten een kijkje nemen in het Westland, wat er toe leidde dat men ook het aangrenzende stuk weiland van de heer Druijff ging exploiteren naast de bestaande boomgaard om hier groente te kweken, voorna­melijk glascultuur.

Onder leiding van de rentmeester de heer I.J.van Leusen, werd de grond gespit, houtwallen gerooid en sloten ge­dempt, mede ter verfraaiing van ” ’t dorp Scherpenzeel”, zo lees ik.

Ook werd er in de herfst van 1918 een chef fruit en moes­tuin benoemd in de persoon van J. Buddingh uit Renkum. Deze tuinbaas had een opleiding gehad in Wageningen en was op de handelskweekschool in Duitsland geweest, terwijl hij lange tijd had gewerkt op een grote tuinderij in Noord-Holland. Op 11 november 1918 kwam de heer Buddingh in dienst en hij was in de kost op “Pella”.

De heren A.Schimmel en W.Renes kochten in opdracht van de vereniging Horticultura 600 eenruiters met lijsten, hout­werk en rietmatten.

In de winter die hierop volgde werd er door Horticultura een cursus gegeven in fruit- en groenteteelt. De leraar was de heer Van Staten, chef van de Proeftuin te Amersfoort.

Een aantal leerlingen liet zich inschrijven en B&W waren bereid een lokaal van de Openbare school af te staan.

In de Holevoet van 22 augustus 1919 lezen we dat de Proeftuin van de Straatweg gezien een fraai gezicht levert.

“De fruitbomen buigen zich onder den zwaren last. De groentuin maakt een goede indruk en de chef de heer Bud­dingh ontwoekert aan de grond wat mogelijk is.

Pronkbomen, komkommers en tomaten dragen rijk. Kool, wortelen, bieten, Brussels lof, ’t geheel geeft een mooi gezicht”.

En zo staat er verder “als nu ieder maar denkt aan de naam Proeftuin, daar valt wat te leren. De chef moet ons aller vraagbaak worden en de tuin mitsdien ONS proefveld zijn”.

De Proeftuin – zo staat in mijn woordenboek – betekent tuin waarin proefnemingen gedaan worden met planten.

Horticultuur = tuinbouw of tuinierskunst. Het woord is afge­leid van Hortus wat verwijst naar plantentuin ten dienste van wetenschappelijke studie. Zo hebben landgoedeigenaren in het verleden hun steentje bijgedragen in de verbeteringen der gewassen ten dienste van de omwonenden.

Was Baron van Hardenbroek op Voskuilen niet een der eersten die hier kunstmest gebruikte en stond de eerste stamboekstier niet op de kasteelboerderij bij her dorp Scher­penzeel?

Dat proeven met gewassen soms leidde tot mislukkingen weten we ook; dat veeteeltverbetering handen met geld kost is bekend, maar veelal kwamen de rekeningen bij de landheer terecht.

Er werd hard gewerkt in de Proeftuin, maar na een tiental jaren ging de vereniging Horticultura bijna op de fles want de prijzen brachten de kosten niet op. Gelukkig sprong de grondeigenaar Jonkheer Schelto van Citters, die getrouwd was met Wilhelmina Sophia Rooy­aards, op tijd in en nam de Proeftuin over.

Op Lambalgen waren inmiddels ook twee boomgaarden aangelegd en er stonden veel bessenstruiken. Soms waren er meer dan honderd kinderen en ook ouderen aan de bessenpluk. Jan Hazeleger woonde toen nog aan de Lambalgsebrug en hij woog de bessen af.

Als je flink doorplukte kon je 30 kilo halen a 4 cent per kilo is ƒ1,20 per dag en dat was mooi meegenomen in die vooroorlogse tijd.

De heer G.J.Jansen vertelde dat hij in 1934 een kist Klap­speren van 20 kilo kocht voor ƒ 1,25 per kist.

Die vooroorlogse crisisjaren werden zwaar gevoeld in de fruit-en tuinbouw.

Jan van den Broek heeft later voor eigen rekening de Proef­tuin nog vele jaren gepacht en er zijn brood op verdiend.

Nu herinnert alleen de naam Proeftuin nog aan die tijd. En waar toen de pruimen en peren groeiden staan nu huizen en een school.

Toch heeft de Proeftuin een belangrijke functie gehad in de ontwikkeling van onze agrarische omgeving want rond 1932 kwam daar immers de Landbouwschool en plukken we nu wellicht de vruchten van dat praktische onderwijs dat we in onze omgeving zo hard nodig hebben.

Op Lambalgen staat even ten Zuiden van de boerdeij “Groot Lambalgen” nog altijd de stenen fruitschuur waar eertijds ook de vruchtbomenspuit stond.

Deze schuur waarvan onlangs nog gedeeltelijk de kap werd vernieuwd, krijgt wellicht spoedig een nieuwe bestemming als garage / berging voor de vakantiewoning die nu gebouwd wordt voor de familie Patijn-Citters.

Joh. Lagerweij.