Blad 1997-4

HET STIERENGEVECHT

Gedurende de oorlogsjaren stond er op het veld tegenover ons huis de noodboerderij van Job van Ekris. Hij woonde met zijn vrouw vlak bij in een “burgerhuis”. Tijdens de mei-oorlog in 1940 was zijn hotel-café-bedrijf aan de markt totaal verwoest. Ook de daarbij behorende stallen.

Van Ekris had in die stal ruimte voor zes koeien, een paard en een paar varkens, voor die tijd een redelijk boerenbedrijf.

Als jongen van veertien, vijftien jaar ging ik hem daar vaak helpen. Stal schoonmaken, koeien voeren of helpen bij het melken. Dit helpen beperkte zich tot het opbinden van de staarten (in de stal) en het leeggieten van de emmers in de zeef van de melkbus. Zelf mocht ik nooit melken want, zei Van Ekris, dan trekt de koe zijn melk terug. Hij zag er blijkbaar geen brood in me de melkkunst goed aan te leren, bovendien deed hij dat zelf veel te graag. Ik herinner me nog goed dat eens, toen hij zat te melken, hoofd met pet in de lies van de koe gesteund, schuin naar me opkeek en zei: “Gerrit, za’k je vertel­len dat a’k een paor uur achter mijn vrouw gelege heb, ik blij ben da’k weer onder een koe zit”?

Andere anekdotes laten zich beter vertellen dan opschrijven.

Leuk ook was het paard optuigen en dan met de kar bieten of knollen ophalen. Leuker dan het uitrijden van mest.

Maar eigenlijk is dit alles een inleiding tot het volgende gebeur­tenis die toch wel heel veel indruk op me maakte.

Toen ik op een dag weer naar Van Ekris ging stond hij net klaar om met een spullekse (=toch­tige, bronstige) koe naar de stier te gaan. We liepen naar Herman van Ginkel op Oud – Willaer maar toen we daar aankwamen was Van Ginkel zelf niet of nog niet thuis en dus zetten we de koe op het erf bij de stal vast.

Van Ekris zag er na enig wachten geen been in de dekking dan maar zelf te begeleiden. Hij ging met een halster de stieren­stal in, maar de stier die de koe al geroken had, “wier kas­tig” en voordat Van Ekris hem de halter om had kunnen doen, nam hij de oude man op de hoorns en smeet hem in de hoek, waarop hij meteen aanviel. Van Ekris kon geen kant meer op.

Ik pakte een dichtbij staande schop, kroop snel door de reu­pels (verticale palen, waardoor het vee uit de ruif eet) en sloeg de stier daarmee zo hard mogelijk op de kop en nek. Maar daar gaf hij niets om. Gelukkig zag ik de greep staan, pakte die en stak de stier daarmee zo hard ik durfde in de nek. Dat vond hij toch wel onplezierig want hij viel even niet meer aan en Van Ekris kroop snel de stal uit en ik maakte ook dat ik weg kwam. Gelukkig had hij van dit angstige avontuur geen nadelige gevolgen ondervonden maar we vonden het wel zo ver­standig om de begeleiding van de dekking verder aan Van Ginkel over te laten en gingen zonder koe naar huis. Later zal Van Ekris haar zelf wel opgehaald hebben. Daar was ik niet meer bij.

Job Van Ekris is heel oud geworden: 100 jaar en drie dagen!

Zijn laatste dagen heeft hij afgeteld en toen hij een eeuw oud was, kon hij tevreden sterven.

G.H.Stotijn, Elsloo, oktober 1997


SCHERPENZEEL CRIMINEEL

Onder de titel “Scherpenzeel crimineel” zal van nu af aan telkens een aantal artikelen geplaatst worden in ons blad. De  artikelen zijn door de voorzitter, Henk van Woudenberg, ver­zameld uit rechterlijke archieven.

I. Aan de kaak gesteld  (1549)

In 1558 ontstaat er verwarring over de rechtsmacht in Scherpen­zeel. Willem, Heer van Scherpenzeel is, evenals zijn vader en grootvader, benoemd tot Drost van de Veluwe. Hij oefent de rechtsmacht over de Veluwe uit. Ook over Scherpen­zeel? Dat is de vraag. Valt Scherpenzeel onder de rechtsmacht van de Velu­we of heeft Willem als Heer van Scherpenzeel de rechtsmacht in eigen hand? Eén van de rechten waaraan dat kan worden vast­gesteld is het recht van benoemen van de schout. Wie benoem­de de schout van Scherpenzeel? De oude Rijck Wulferts, 80 jaar en Lubbert van Ebbenhorst, in 1558 67 jaar, worden daarover ge­vraagd. Zij verklaren dat zolang als hen heugt de Heer van Scherpenzeel de schout had benoemd. ‘Oick dat daer altijt een kaeck in den dorpe gestaen heeft ind (en) van die (door de Heer) van Scherpenzel geset is worden. Ind die misdedi­gers als sulx gebeurden daer an setten, ind justitie daer over laeten doen’. De Heer van Scherpenzeel berechtte dus zelf de misdadigers en stelde ze aan de kaak. Een kaak is een schandpaal op een verho­ging. De misdadiger werd daar tot zijn grote schande aangebon­den. Waar de kaak stond is niet bekend.

Recht Arch. 10: nr. 8; 1558, nr. 9; 18-08-1559, nr. 12; 1549, nr. 24 z.j.

II. Boter  (1624)

Het boterde al enige tijd niet tussen Willem Cor­nelissen, de speelman van Scherpenzeel en zijn zwager Arris Sandersz. Op een dag beschuldigt Arris zijn zwager ervan boter van hem gestolen te hebben. Verontwaardigd stapt Willem naar de rechtbank en klaagt zijn zwager aan wegens smaad. Hij eist dat zijn zwager ‘met luijder stemme’ moet verklaren dat de be­schuldiging vals is. Arris wordt er bij gehaald maar die blijft bij zijn uitspraak. Er wordt een onderzoek ingesteld naar de ware toedracht. Daaruit blijkt het volgende:

De dag voor vastenavond gaat Arris naar Amersfoort. On­der­weg komt hij langs de boerderij ‘Groot Romselaar’. Jan Willem­sen, de boer, geeft hem een zware aarden pot met boter om in de stad te verkopen. In Amersfoort aangekomen is het avond en de Slijkpoort is al gesloten. Het is een onrustige tijd. Het is de tijd van de Tachtigjarige oorlog en de Spanjaarden dreigen over de bevroren rivieren de Veluwe op te komen. Arris gaat naar het molenaarshuis, dat buiten de poort staat en vraagt of hij de boter daar neer mag zetten. Hij wil nog een keer op en neer naar Scherpenzeel om andere spullen te halen. Molenaar Jacob Lubbersz vindt het goed en de pot wordt vlak bij de deur neergezet. Arris laat ook nog brood, metworst en vier goud­stukken achter en vertrekt.

In datzelfde molenaarshuis zit zijn zwager Willem. Hij eet een stuk brood en metworst van zijn zwager op. Rond middernacht ontstaat er buiten grote onrust. Mensen schre­euwen dat de poort open moet. De Spanjaarden hebben Ede in brand gesto­ken en misschien komen ze ook deze kant op! De Utrechtse poort gaat open en de mensen vluchten naar binnen. Willem besluit de boter van zijn zwager in de stad in veiligheid te brengen. Als hij de pot wil pakken ziet hij juist twee grote han­den er een schep boter uit halen. De dader zegt dat hij het liever neemt dan dat ‘die Spaenjaerds de botter freten souden’. Samen met de molenaarszoon brengt Willem de zware pot de stad in. Ze gaan naar Derk Fransz en zijn vrouw Jacobgen Garritsd. Een betrouwbaar adres want Willem heeft daar nog meer spullen liggen.

De volgende dag komt Willem terug met zijn zwager om de boter op te halen. Arris is verbaasd dat Willem de boter zo ver heeft gedragen. Dat zou hij zelf nooit gedaan hebben, nog voor geen schelling. Willem reageert boos dat hij het voor niets heeft gedaan, zoveel heeft hij wel voor zijn zwa­ger over. Het zou goed zijn als hij de vrouw des huizes een pond boter zou geven als beloning voor het bewaren! Met zijn mes haalt Arris een flinke lik boter uit de pot en geeft die aan haar. ‘Als het mijn boter was zou ik u meer gegund hebben’, zegt hij. Dan wordt ontdekt dat er meer boter is verdwenen. Arris gelooft het verhaal van de twee grote handen niet en beschuldigt zijn zwager van diefstal.

Sinds die tijd botert het niet tussen die twee. Arris voelt zich bestolen en Willem heeft stank voor dank gekregen. Omdat geen van tweeën wil toegeven wordt er geen uit­spraak gedaan.

Recht. Arch. 1: 5vo,6vo; 10-05-1624.

8-9; 01-11-1624. 9vo; 01-11-1624. 9vo,10;

05-06-1624. 10vo; 10-05-1624.

11; Na 12-07-1624. 11vo; 22-11-1624.

13; 24-01-1625. 13vo,14; 07-02-1625.

14,15; 07-03-1625. 15vo; 04-04-1625.

III.  Een hard gelag  (1635).

Reijer Huijgen is onderschout van Woudenberg. Naast deze werkzaamheden drijft hij een herberg en verzorgt eten en drinken voor bijzondere gelegenheden. Op een dag krijgt hij een mooie opdracht. Hij moet voor Jan Jansz van Beckbar­gen voor 30 à 40 mensen het eten en drinken verzorgen. Er komen er echter maar 24 of 25 opdagen. Een strop voor Reijer, die met veel eten blijft zitten. Hij klaagt zijn nood bij Jan en die belooft: ‘Als het cooren op sijn schoonst staet, soo sal men ’t lant hier vercoopen’. Hij doelt op het land van Thonis Willemsz op Voskuilen. De verkoping zal plaats­vinden in de herberg van Reijer zodat deze door de extra omzet zijn schade weer kan herstellen. Diverse keren daarna komt Jan met zijn broer en andere vrienden bij Reijer in de herberg en herhaalt zijn belof­te.

Dan wordt het land op Voskuilen verkocht in … Amersfoort. Reijer is woedend. Hij kan naar zijn extra gelag fluiten. Een schadepost van minstens twintig gulden.

Dat is dan ook het bedrag dat hij voor het gerecht van Jan eist en nog drie of vier gulden onbetaalde verteringen. Het gerecht veroordeelt Jan tot het betalen van vijf gulden aan Reijer. Over de schadevergoeding wordt niet meer gespro­ken. Een hard gelag voor Reijer.

Recht. Arch. 1: 57vo; 27-07-1635.

2: 32,33; 27-07-1635.

 

KENT U SCHERPENZEEL ?

Mocht u zich even niet kunnen herinneren, waar het bewuste hek van HOOG KOUDIJS te vinden is, het antwoord is snel gegeven. Het staat aan de Stations­weg nr. 355, vanuit het dorp gezien aan de rechterkant (zie foto voorpagina).  Daar vindt u een paar fraaie panden die in het boek ‘Gezicht op Scherpen­zeel, een grensgeval’ door mevrouw Prins-Schimmel worden beschreven. Deze huizen zijn in 1898 gebouw in een, zoals mevrouw Prins noemt ‘… typisch chalet-achtige stijl die vooral rond de eeuwwisseling in deze streek zeer geliefd was.­..’. Het zijn inderdaad mooie, schilderachtige panden.

In het linker gedeelte van HOOG KOUDIJS was vroeger het kan­toor van de toenmalige Rotterdamsche Bank gevestigd en waarvan de bewoner, de heer Keij, beheerder was. In 1939, toen de heer Zwaan beheerder was, werd het kantoor ver­plaatst naar de Dorps­straat.

Hoe is nu de naam HOOG KOUDIJS ontstaan? Bij de heer Keij, kleinzoon van de opdrachtgever tot de bouw, is niets over de naamgeving bekend. Ook op oude kaarten vond ik niets, evenmin als in de Kadastrale Atlas, 1832. De naam KOUDIJS komt wel voor op een plek aan de andere kant van de Stations­weg, vroeger Woudenbergs (Stichts) gebied. In ‘Van Scarpen­zele tot Scherpen­zeel’ heeft de heer ir. Nieuwenhuis over dit deel van het tegenwoor­dige Scherpenzeel het een en ander geschreven. De boerderij genaamd KOUDIJS heeft halverwege de tegenwoordige Nieuwstraat gestaan, destijds Molenweg geheten, gele­gen nog vóór de Polse Steeg.

In 1748 woonde daar een zekere Jan Jansen. Families met de naam Coudijs woonden vooral in de buurt van de Holevoet.

Op de veldnamenkaart die in 1983 door de vereniging ‘Oud Scher­penzeel’ is uitgegeven (nog steeds verkrijgbaar) wordt dit gebied ook aangeduid als KOUDIJS (zie kaartje op volgende pagina). Over het Scherpenzeels gedeelte waar HOOG KOU­DIJS staat, heb ik niets met de naam KOUDIJS kunnen vinden. Het zou dan toch in de buurt van Glashorst geweest moeten zijn.

Wie van u kan over de naam HOOG KOUDIJS misschien iets vertellen? Ik zou zeggen, praat er eens over met andere gebo­ren en getogen Scherpenzelers. Met z’n allen moet er toch iets te vinden zijn. Met elk berichtje zal de redactie tevreden zijn en via dit medium doorgeven aan alle geïnteresseerde lezers.

C. Boutkan

TAALGEBRUIK

Ik schreef reeds eerder dat er in het Limburgs taalgebruik en het oud-Scherpenzeels dialect diverse overeenkomsten te be­luisteren zijn. Maar soms is het woord wel hetzelfde, doch de betekenis geheel verschillend.

Een paar voorbeelden:

Bats: Ga je in Limburg bij een gereed­schapszaak een bats kopen, dan loop je een grote kans dat men je vragend en argwanend aankijkt. Hier is een bats een achter­werk, ook wel vod, maar géén platte  schop. Gezien de vorm van deze schop een heel begrijpelijke benaming.

Scherp: Als je een gierigaard bedoelt, noem hem dan hier geen scherpe, want dan verstaat de Limburger een geilaard, netter gezegd: een wellustige.

Zelfs bij het noemen van de plaatsnaam Scher­penzeel zie je wel eens een Limburgse wenk­brouw omhoog gaan.

G.H. Stotijn, Elsloo, oktober 1997.