HET ‘HUYS DER HEELMEESTERS’
Dorspsstraat A 47, later 118, nu 192, Scherpenzeel (Gld), in de periode 1930 – 1960 van H.G.J. Wensink, arts
Met grote belangstelling heb ik de artikelen gelezen van Hugo van der Knoop en van zijn dochter Eva van der Knoop over hun verblijf in Scherpenzeel in 1902 – 03 in “Oud-Scherpenzeel” van december 1995. Zij bewoonden het huis aan de Dorpsstraat, gelegen schuin tegenover de N.H. Kerk, het huis dat nu de naam draagt “Huys der Heelmeesters”. Graag wil ik wat informatie geven over huis en tuin uit een latere periode, namelijk van 1930 tot 1960. Immers, in dit mooie huis met zijn grote tuin hebben mijn ouders, mijn zusjes en ik vele jaren gewoond. Mijn ouders kwamen vanuit Amersfoort, waar ik geboren ben, in 1930 naar Scherpenzeel om de huisartsenpraktijk van de bejaarde dr. De Lange over te nemen. In die tijd was er dus in het huis al een huisarts gevestigd. Wij lezen in het artikel van december 1995, dat in 1902 het doktershuis ten tijde van dr. Boekhout aan de oostzijde naast het huidige was gelegen, op de plaats waar begin jaren ’30 een nieuw dubbel huis werd gebouwd, dat in onze tijd bewoond werd door de families Blauw en Van de Linde. Vanaf het begin van deze eeuw tot het uitbreken van de oorlog in mei 1940 is de situatie van huis en tuin praktisch ongewijzigd gebleven. In 1936 werd het huis voorzien van waterleiding en korte tijd daarna werd de grote kamer boven achter het voormalige ‘atelier’ verbouwd tot slaapkamer van mijn ouders, waarbij tevens de badkamer werd geïnstalleerd. De vele bijzondere bomen in de tuin, die in het bovenvermelde artikel genoemd worden, waren er in onze tijd nog vrijwel allemaal, zoals de mispel achter in de tuin, een liggende boom, die een ideale speelplaats vormde. Verder de moerbeiboom, die in de tuin bij de straatmuur stond en waarvan de vruchten grote paarse vlekken gaven op het trottoir. Er was de gigantische juttepeer die omstreeks 1940 in zo’n slechte staat verkeerde, dat hij moest worden gekapt. De blauwe regen, de witte en blauwe druif achter het huis hebben het ook nog lang volgehouden. Er waren grote appelbomen, een goudreinet en een zeer bijzonder soort goudreinet, die mijn vader “lemoen” noemde. Achter in de tuin stond nog een reusachtige vogelkers en tegen de oostmuur een hazelaar, waar je ’s zomers heerlijk in de schaduw zat.
Bij de oorlogshandelingen in mei 1940 is het huis, toen nog genummerd A 47, zwaar beschadigd: twee granaten zijn in het linker voorgedeelte van het huis ingeslagen en ontploft; een derde granaat, die in de dakgoot terecht kwam, is niet tot ontploffing gekomen. In de tuin waren zeven granaten terecht gekomen, die grote trechters hebben gemaakt. Na enig oplappen was het huis weer redelijk bewoonbaar.
Het pand was eigendom van de familie Van Cittert, die evenwel weinig belangstelling toonde om het huis te restaureren. Voor zover mij bekend, is het of verkocht of onteigend; het is in elk geval in het bezit van de gemeente gekomen, want mijn vader heeft het beschadigde pand van de gemeente Scherpenzeel gekocht op 4 juli 1941 voor de somma van / 5015,34. Mijn vader heeft vervolgens uit eigen middelen de herbouw en restauratie betaald. Omdat het geen nieuwbouw betrof, waren wij niet verplicht de restauratie door de firma Brederode uit Utrecht te laten uitvoeren; deze firma heeft het grootste deel van het dorp herbouwd. Architect Pothoven uit Amersfoort werd ingeschakeld om een bouwplan te maken en vervolgens hebben de Scherpenzeelse aannemers Piet Osnabrugge en Jo Overeem het huis in de jaren 1941/42 herbouwd. Het is voor 90% een nieuw huis geworden; slechts de oost- en de zuidmuur en enige binnenmuren zijn in tact gebleven.
Tijdens de werkzaamheden konden wij in het huis blijven wonen; het westelijke gedeelte is eerst gebouwd, daarna het oostelijk deel. De spreekkamer, die vroeger in de voorkamer links aan de straat was gelegen, verhuisde naar de voormalige grote woonkamer midden achter ( waar aan de tuinzijde de waranda was met de blauwe regen). De keuken, die vroeger op de plaats lag, waar nu de wachtkamer en de ruimte achter de ingebouwde garage is (vóór de praktijkuitbreiding was dat de bijkeuken), werd verplaatst naar de voorzijde tussen de hoofdingang en de praktijkingang. Onder de huidige keuken bevindt zich een grote kelder, waarvan een deel is ingericht als provisiekelder en een ander deel werd gebruikt als opslagplaats voor kolen voor de kolengestookte CV, die eveneens in de kelder stond. Waar nu de keuken is, was vroeger de wachtkamer, een opkamer, waarover in het artikel van Van der Knoop uitvoerig is bericht. Onder de wachtkamer bevond zich een oude lage kelder, een juweeltje van bouwkunst. De kelder had grote rode plavuizen op de vloer en was verder voorzien van prachtige zware gewelven van rode baksteen. In de muren waren nissen aangebracht en twee kleine ramen aan de straatkant zorgden voor enig licht. Een deel van de kelderruimte was afgeschot met een hekwerk, vermoedelijk bedoeld voor de wijnvoorraad. De kelder was beslist niet waterdicht en stond in de winter van 1939-40 dan ook vol water. Helaas zag de architect geen kans om de kelder te behouden en in zijn bouwplannen op te nemen.
In 1940-41, vóór de herbouw van de verwoeste gedeelten van Scherpenzeel, vond herverkaveling plaats met als gevolg, dat een groot deel van de tuin moest verdwijnen. Het westelijk deel van de tuin, die tot aan de straat doorliep en daarvan was gescheiden door een stenen muur – vroeger de moestuin – was in het nieuwe bouwplan opgenomen. De familie Hoevens met haar manifacturenwinkel woonde aanvankelijk westelijk van de moestuin. Hun huis brandde in 1940 volledig af en werd herbouwd op de plaats van onze vroegere moestuin. Mijn vader, een enthousiast tuinierder, verplaatste de moestuin naar het gedeelte achter de spreekkamer en wachtkamer, waarbij de reusachtige rododendron moest verdwijnen (zie tekening Van der Knoop). Vlak vóór het einde van de tweede wereldoorlog werd de toren van de N.H. Kerk door de Duitsers opgeblazen, waarbij het huis opnieuw grote schade opliep. De schuilkelder, die achter in de tuin was gebouwd, moest op het laatste ogenblik nog dienst doen. Zelf verbleef ik toen reeds in bevrijd gebied. Gelukkig bleken de muren niet ontzet te zijn, zodat met vereende krachten het herstel kon worden aangepakt.
Evenals de familie Van der Knoop, bewaren ook wij de beste herinneringen aan ons verblijf in Scherpenzeel. Het nieuwe huis bood veel meer comfort, hetgeen vooral voor mijn moeder erg prettig was. In 1960, na het overlijden van mijn vader, moesten wij huis en tuin verlaten.
De Bilt, 5 februari 1996 Hans Wensink