Kees Wolswinkel’s brood-, koek- en banketbakkerij

De gevel van de bakkerszaak zoals oud-Scherpenzelers zich wellicht nog herinneren. Zijn er tegenwoordig in Scherpenzeel nog maar drie bakkerszaken, in de eerste helft van de vorige eeuw waren er ongeveer tien bakkers die hun brood en banket in ons dorp aan de man probeerden te brengen. Zij verkochten soms ook kruidenierswaren en zelfs honing uit eigen bijenkorven. Met een veel geringer aantal inwoners in Scherpenzeel dan tegenwoordig, moest er hard gewerkt worden om een enigszins belegde boterham te verdienen.
Brood-, koek- en banketbakkerij C.Wolswinkel is vanaf 1927 tot aan het begin van de negentiger jaren een begrip geweest in Scherpenzeel. Over de geschiedenis van de bakkerszaak van Kees
Wolswinkel gaat dit verhaal.

Kees Wolswinkel wordt in 1894 op boerderij Klein Kolfschoten geboren. Als hij van school af is, gaat hij eenden en ganzen verkopen en houdt hij bijen. In het voorjaar brengt Kees zo’n honderd bijenkorven naar Schoonrewoerd, waar de bijen ervoor zorgen dat de fruitbomen worden bestoven Maaike en Kees Wolswinkel, 1927. en de korven met honing worden gevuld. Kees verblijft met zijn bijen ongeveer zes weken in Schoonrewoerd en is in de kost bij familie Van Es.
Als Eef van Ginkel in 1927 zijn bakkerszaak aan het Oosteinde van de hand doet, wil Kees de zaak wel overnemen. Hij is 32 jaar, maar nog vrijgezel. Voordat hij de bakkerij overneemt, wil Kees eigenlijk getrouwd zijn. Familie Van Es heeft een jonge dochter, Maaike, van 18 jaar. Zij is misschien wel een geschikte huwelijkskandidaat. Kees laat er geen gras over groeien en besluit Maaike’s ouders een brief te schrijven waarin hij vraagt of hij met hun dochter mag trouwen, hoewel hij nog geen relatie met Maaike heeft. Pa en ma Van Es hebben geen bezwaar en Maaike kennelijk ook niet, want op 1 maart 1927 trouwen Kees en Maaike. Ze vestigen zich in het huis annex bakkerszaak aan het Oosteinde (nu Dorpsstraat 145). Eef van Ginkel heeft de bakkerij, die hij in 1921 van bakker Dijkhof overnam, slechts enkele jaren gerund. Later heeft Eef de Ginaf opgericht, een bedrijf dat trucks voor de bouw en speciale doeleinden maakt en nog steeds bestaat.
Kees heeft dan wel een bakkerij, maar beheerst de kunst van het broodbakken niet. Hiervoor trekt hij een bakkers-knecht aan, terwijl Kees zelf het brood in het dorp en het buitengebied bezorgt.

Zijn neef Kees Wolswinkel heeft ook jarenlang als bakker bij hem in de zaak gewerkt. Dat Kees zichzelf ook bekwaamt in het broodbakken wordt duidelijk in een krantenbericht uit 1928 waarin wordt vermeld dat Kees in Amsterdam bij een nationale wedstrijd waterbrood bakken een verguld-zilveren medaille heeft gewonnen. Waterbrood is goedkoop, omdat het niet met melk maar met water wordt bereid. Uit die tijd stamt ook het regeringsbrood dat vanwege het ontbreken van tarwemeel goedkoper is. Als ingrediënten worden roggemeel, aardappelmeel en peulvruchtenmeel gebruikt. Het is zwaarder, anders van kleur en het smaakt zuur en klef. Tot eind jaren vijftig is het regeringsbrood te koop geweest. Bakker Wolswinkel bakt ook roggebrood, dat in die tijd veel meer gegeten wordt dan tegenwoordig. Zowel donker als licht roggebrood in verschillende maten en gewichten is verkrijgbaar. In de winkel worden ook kruidenierswaren, koek en banket verkocht door Maaike’s zuster, die vanuit Schoonrewoerd naar Scherpenzeel is verhuisd. Gebak wordt alleen op bestelling gemaakt en geleverd.
Om wat extra’s te verdienen zet Kees in de wintermaanden op zaterdagavond een sjoelbak in de bakkerij en ook een windbuks waarmee met pluimpjes geschoten kan worden. Tegen betaling van een gering bedrag kunnen bezoekers sjoelen of meedoen aan prijsschieten. In december zijn prijzen als speculaaspoppen en banketletters inzet van de competitie. De avonden worden door wel veertig jongelui bezocht, die in het midden van de jaren vijftig halverwege de wedstrijd vaak naar bakker Verweij gaan om even een patatje te kopen. Een snackbar is er dan nog niet in Scherpenzeel. Rond 1960 is Wolswinkel gestopt met het organiseren van sjoelavonden. Andere bijverdiensten haalt Kees uit het vetmesten van een paar varkens en het houden van wat kippen. Het oude, niet verkochte brood, wordt als veevoer gebruikt. Ook blijft hij zijn hobby als imker beoefenen, al heeft hij niet meer zoveel  bijenvolken als voorheen, maar met veertig volken heeft hij nog altijd
zijn handen vol.

Al voor de oorlog worden er vier kinderen geboren in het gezin van Kees en Maaike: Kees jr. (1928), Truus (1930), Mary (1934) en Bep (1937). Tijd om in de bakkerswinkel te helpen heeft Maaike dan ook niet. In mei 1940 als de oorlog uitbreekt moet ook het gezin Wolswinkel net als de meeste andere Scherpenzelers evacueren naar Winkel. Daar wordt Rietje op 18 mei 1940 geboren. Kort hierna gaat Kees met zijn vrouw en kinderen weer terug naar Scherpenzeel. Van de bakkerij en het woonhuis is niets meer over. Alleen de houtoven heeft de beschietingen doorstaan. Deze oven is al in 1921 gebouwd door Frank Osnabrugge. Toenmalig bakker Dijkhof bedankt in een advertentie in de Holevoet de aannemer als volgt: Mijn oven gebouwd door Frank Osnabrugge voldoet uitstekend. Tijdelijk wordt de bakkerij in 1940 gevestigd in de boerderij van Gert Jan Mandersloot enkele huizen verderop. Tijdens de wederopbouw gaat men slagvaardig te werk, want op 13 juni 1941 wordt de winkel al weer heropend. De oven wordt voortaan met briketten gestookt en is in 1984 omgebouwd tot gasoven. In 1944 vertrekt het gezin Wolswinkel naar Woudenberg waar dochter Adri wordt geboren, voor het einde van de oorlog is het gezin weer terug in ons dorp.

Familiefoto t.g.v. het 25-jarig huwelijk in 1952 V.l.n.r.: Bep, Adri, Kees jr., Kees sr., Janny, Truus, Maaike, Martin, Riet, Mary.

Het bakkersvak is een tijdrovend en zwaar beroep. Om 4 uur ’s nachts begint Kees met het maken van het brood, in het weekend is dat al op vrijdagavond om 12 uur. De oven, die overigens alleen op zondag niet brandt, moet worden opgestookt. Tegen de morgen wanneer het brood klaar is, begint de bakker aan het banket. Pas aan het eind van de middag zit de werkdag er op. Kees jr. helpt zijn vader van jongs af aan in de bakkerij met o.a. het stoken van de oven met takkenbossen.

Kees sr., 1953. Zodra de kinderen in het bedrijf kunnen meehelpen, worden ze hiervoor ook door Kees sr. ingezet. Zijn dochters gaan met de fiets en later met de brommer en de motor de wijk in om brood uit te venten en helpen nadien in de winkel, die zes dagen in de week van ’s morgens 8 uur tot ’s avonds 7 uur geopend is. Brood gaat ongesneden over de toonbank en bolletjes worden nog nauwelijks verkocht. Een keer per week wordt er met de klanten afgerekend. Voor het bakmeel komt leverancier Nieuwenhuizen aan de deur, levensmiddelen worden door Slotboom en Van Stempvoort uit Veenendaal geleverd. Op zaterdagmiddag moet de bakkerij altijd grondig worden schoon gemaakt. Adri in de Marktstraat, 1959.

School afmaken en een diploma halen is er voor Kees’ dochters niet bij, ondanks de inzet van meesters en jufs die Kees sr. met klem hierom verzoeken. De dochters mogen van vader Kees één keer per jaar een paar dagen op vakantie, maar moeten altijd voor zondag weer thuis zijn. Wanneer een dochter trouwt wordt zij al snel opgevolgd door de volgende dochter. In 1950 wordt Janny geboren, terwijl Martin in 1951 ter wereld is gekomen. Zo telt het gezin Wolswinkel 8 kinderen. Op 36 jarige leeftijd neemt Kees jr. in 1964  de zaak van zijn vader over. Hij werkt dan al meer dan twintig jaar in de zaak. Vanaf dat moment helpt ook zijn vrouw mee in de winkel. Kees en zijn echtgenote krijgen drie kinderen: Kees, Ton en Frida. In de bakkerij werken regelmatig jongens van de Rudolphstichting, eerst als stagiair en later vaak als volwaardig bakkersknecht. Kees sr. die al 72 jaar oud is als hij de zaak overdoet aan zijn zoon, blijft nog een aantal jaren brood bezorgen. Op zijn rit in het buitengebied, dat veel boerderijen rondom Scherpenzeel omvat, geeft Kees sr. zijn ogen altijd goed de kost. Hij is een meester in het kievitseieren zoeken en komt dan ook vaak (te) laat met een paar eieren onder zijn pet bij zijn klanten aan, maar dat deert hem niet. Broer Martin bezorgt op zaterdag gedurende een periode van ongeveer 15 jaar brood in het dorp. Kees sr. heeft tot eind 1971 met de transportfiets brood gevent. Als de politie bij zijn zoon komt en vertelt dat het niet langer verantwoord is dat Kees sr. op zijn fiets door het dorp rijdt, dan moet Kees jr. hem meedelen dat hij moet stoppen met bezorgen. Daarover is de inmiddels 76 jarige bakker zeer gepikeerd, maar er zit niets anders op. Kort daarna overlijdt hij in januari 1972. In 1992 stopt Kees jr. als bakker en verkoopt hij de bakkerij aan bakker Vinkenborg uit Barneveld, die het na een paar jaar al weer voor gezien houdt. Kees jr. is al in 1994 overleden. Bakker Imminkhuizen uit Ede heeft nog enkele jaren de bakkerszaak gerund, maar is in 1997 gestopt. Hiermee is definitief een einde gekomen aan Brood-, koek- en banketbakkerij van C. Wolswinkel.

Wim v.d.Berg

Kees jr. op de motor, 1947.  

   

”Noe eerst effe Proate!”

 In de  rubriek ”Noe eerst effe Proate !” interviewt Piet Valkenburg jonge en oude, bekende en onbekende, kortom allerlei Scherpenzelers, die iets leuks of interessants over Scherpenzeel te vertellen hebben.  

Dit wordt een aflevering over jubilea. De eigenlijke aanleiding is dat het dit jaar 30 jaar geleden is dat de vieringen rond het 750-jarig bestaan van Scherpenzeel werden gehouden in 1979. Er was toentertijd een enthousiast comité aan het werk om dit uitgebreide feest te organiseren en Bertus van de Wetering was één van de leden van dit comité. Bertus is in Scherpenzeel enorm actief geweest in allerlei verenigingen, zo zal hij in het jaar 2010 maar liefst 60 jaar lid van Caecilia zijn!  Al met al voldoende reden om eens een bezoek te brengen aan de heer en mevrouw Van de Wetering voor een interview voor ‘’Noe eerst effe Proate”!

 

Bertus van de Wetering aan het woord: “Ik ben geboren op 20 februari 1935 in Enschede. Mijn roepnaam is weliswaar Bertus, maar ik heet eigenlijk Bart. Mijn vader was Egbert van de Wetering, hij werd Eppie genoemd. Hij is geboren in Zwolle-Kerspel op 9 januari 1907. Mijn moeder heette Aleida Loman.

Eppie en Aleida van de Wetering. Mijn vader was touwbaas bij een textielfabriek in Enschede. Wij kwamen in 1947 in Scherpenzeel terecht en dat kwam doordat Brand en Arie Valkenburg, van de Driekleur, mijn vader kennelijk een goede kracht vonden, want zij hebben mijn vader toen naar Scherpenzeel ‘gelokt’. Vader heeft toen eerst twee jaar in de kost gezeten bij Gerrit Veenvliet op de Smidsteeg, zoals de Willaerlaan toen heette. Pas in 1949 kwamen ook mijn moeder met de kinderen naar Scherpenzeel. Dat is dus 60 jaar geleden, eigenlijk ook een jubileum. Mijn broer is Jan Hendrik en mijn zus heette Adolfina, maar ze werd Fie genoemd. Wij zijn dus voor zover ik weet geen familie van al die Van de Weteringen hier in het dorp. Alleen Frans van de Wetering, de brandweerman, dat is een neef van mij, want hij is een zoon van mijn broer Jan Hendrik. Misschien dat we ergens in de verte ook wel familie zijn van de Weteringen uit Scherpenzeel, maar dat zou ik dan nog een keer uit moeten zoeken.  … op de ambachtsschool …

In Enschede heb ik op de Ambachtsschool gezeten, ik leerde daar voor elektricien.   Toen ik in 1949 naar Scherpenzeel verhuisde zou ik eerst naar  school in Amersfoort gaan. Maar ik aarde daar niet en via connecties die mijn vader bij de Driekleur had, kreeg ik te horen dat ik wel aan de slag zou kunnen bij elektricien Kuit hier in Scherpenzeel. Maar die plek was net vervuld en de volgende plek was bij de EBM. En zo werd ik geen elektricien, maar kwam ik terecht bij de EBM als machinebankwerker met als eerste loon een rijksdaalder per week. Mijn eerste werk was daar het zagen van sleufjes in de kopjes van bouten. Dat ging met een vrij eenvoudig machientje en nog helemaal handmatig. Naast mijn werk heb ik toen ook een cursus gevolgd bij de heer Van Gemert, de tekenleraar aan de Teekenschool. Ik heb elf jaar bij de EBM gewerkt.

Ondanks dat ik van buiten het dorp kwam kende ik heel snel alle Scherpenzelers. Ik werd namelijk lid van allerlei verenigingen en dan leer je de mensen snel kennen! Zo kwam ik via Geert Schoonhoven terecht bij de muziek, bij Caecilia, waar Arie Valkenburg, (zoon van Teus Valkenburg, oprichter van Muziekvereniging Caecilia) voor ons ‘’kromme Arie’’, de klarinet (“espiek’) bespeelde. Arie Valkenburg was ook jarenlang de kapelmeester van de boerenkapel “De spurriekluivers”. Hij dirigeerde bij tijd en wijle ook het orkest.

Via een andere kennis kwam ik bij de Damclub terecht en daar leerde ik Jan Visser, Herman Valkenburg en vele anderen kennen.   

Ik was ook nog een blauwe maandag op korfbal, de Valleivogels, en ook een blauwe maandag op voetbal, VV Scherpenzeel, maar dat was geen succes. Ik was namelijk keeper en de eerste wedstrijd was in Woudenberg, waar we eerst de koeien van het veld moesten halen. Ik stond in doel en dat werd een fiasco, want ik hield geen enkele bal tegen! 

Ook kwam ik bij de Metaalbond van de FNV en daar zat ik nogal snel in het bestuur, samen met bijvoorbeeld Rien van de Haar, hij is ook voorzitter van de voetbal geweest en was een rasbestuurder.

Ik werd 20 jaar en toen moest ik in dienst. De heer Reinhout was in die tijd dirigent bij Caecilia, maar hij was ook dirigent bij de Huzaren van Boreel in Amersfoort. Hij zorgde ervoor dat ik ook in mijn diensttijd bij de muziek terecht kon komen, bij de Limburgse Jagers. Daar heb ik anderhalf jaar op de eerste trombone gespeeld.

Na mijn diensttijd ging ik verder bij EBM, maar op een gegeven moment wilde ik weg. Ik kon beginnen bij de firma Huisman in Amersfoort, maar omdat ik dan buiten het dorp zou gaan werken, werd dat tegengehouden. Dat zou alleen kunnen als je ergens chef werd en dus heb ik gebluft dat ik bij de firma Huisman chef kon worden, om alsnog weg te kunnen. Het mooiste is dat ik na een paar jaar daar ook chef werd! Ik heb vervolgens bijna 40 jaar bij de firma Huisman gewerkt. Ik ging met pensioen op 65-jarige leeftijd en toen had ik er in totaal dus 50 jaar op zitten. Een jubileum dus.

Tja, hoe kwam ik mijn vrouw tegen? Ik speelde dus trombone bij Caecilia en daar zat ik naast Frans de Koning, ook trombonist. Ik ging met hem om, kwam ook bij hem thuis en hij had een zuster: Truus. Vanuit Caecilia werden er ook bazaars en dat soort dingen georganiseerd en Truus de Koning hielp daar ook vaak aan mee. Eigenlijk kenden we elkaar al jaren, maar wat op afstand. 

 Op een gegeven moment echter vroeg ik Truus of ze eens meeging naar de bioscoop en pas toen kregen we z’n beetje verkering”.

Eindelijk krijgt ook Truus van de Wetering even de gelegenheid om ook wat te zeggen: “Ik word Truus genoemd, maar ik ben geboren als Geertruida de Koning op 5 juni 1936. Mijn ouders waren Mathijs de Koning en Gerritje van de Lagemaat (zie foto links) .

Mijn vader was loodgieter in het dorp en bij iedereen bekend.

Het echtpaar De Koning – van de Lagemaat wordt gelukgewenst door burgemeestersechtpaar Heij t.g.v. hun 60-jarig huwelijk op 24 december 1980.  

 Wij trouwden op 6 augustus 1959 hier in het dorp. Dit jaar vieren we dus onze gouden bruiloft. We werden nog getrouwd door de toen tijdelijk voorzitter van Caecilia: burgemeester Hoytema van Konijnenburg. Dat deed hij op een leuke manier en misschien met niet zoveel woorden, maar hij zei ook nog ‘’gaat heen en vermenigvuldigt u!’’ Nou dat is ook wel min of meer gebeurd en het kwam de muziek ook goed uit, want we kregen vier kinderen en ze zijn allemaal bij de muziek gegaan!  

Mijn oudste is een zoon, Mathijs, hij zit in de computerbusiness als systeemanalist. Daarna kregen we een tweeling, Carla en Yvonne. Carla zit bij de politie en Yvonne heeft allerlei werk gedaan. Zij zat in militaire dienst als sergeant en werd daarna zwemlerares. Momenteel is zij tandartsassistente in Appelscha. De jongste is Monique en zij werkt in de praktijk voor fysiotherapie van haar man, René Mijnders”.

 

Het muzikale gezin Van de Wetering. (2001)

14 juni 1976 - twee jubilarissen bij Caecilia: Job Cozijnse (l) en Bertus van de Wetering (r). Bertus weer aan het woord: ”Volgend jaar zit ik 60 jaar bij de muziek. Ja, het volgende jubileum. Ik ben daar begonnen op de bariton en ik kreeg les van Jan Boom, de klompenmaker. Ik ben overgestapt op de ventieltrombone en toen we een schuiftrombonist van de Huzaren als dirigent kregen leerde ik de schuiftrombone te spelen, wat ik jaren heb gespeeld o.a. ook bij de Boerenkapel.

Truus aan het woord : ”We hebben dit jaar nog een jubileum: het zwembad bestaat ook 50 jaar, dat zal ook wel een feestje worden!  Trouwens: iemand die veel voor het zwembad betekend heeft was Jan Valkenburg, ‘’Jan van Kees van Teus’’. Hij was bestuurslid van het zwembad en getrouwd met Juul. Als Jan een verhaal vertelde begon hij altijd met ‘’nou zal ik je eens een story vertellen’’ en Jan kon ook op erg leuke wijze verhalen vertellen. Ik ken nog wel zo’n verhaal: dat ging over de vader van Jan. Die had eens vier staatsloten gekocht en eigenlijk konden ze dat helemaal niet betalen, dat was veel te duur. Thijs van de Wetering, je weet wel de varkenshandelaar, die hoorde dat en riep ‘’Ach jong, zit er maar niet mee, ik koop wel zo’n lot van jou’’. Laat er nou precies een prijs van honderdduizend gulden op dat lot vallen! En zoals Jan dat kon vertellen, dat was echt heel leuk.

We hebben de hele regio afgereisd voor de waterpolo. Als er eens een toernooi was, dan namen we van alles mee en bleven we ter plekke slapen, gewoon in de tent. Jan Valkenburg lette dan zo goed op, hij sliep zelfs in de meidentent!  Ik maakte daar wel eens een grapje over, want dan vertelde ik dat Jan en ik zo goed met elkaar overweg konden, dat we ook wel eens samen hebben geslapen. Dat was tijdens het Deventer-Koekstad-toernooi. We lagen daar met 20 meiden in een tent te slapen en Jan sliep als wacht bij de ingang, precies achter de ritssluiting. Wij waren er voor de verzorging, we zetten de tenten op, zorgden voor de soep en de koffie en ga zo maar door. Jan grapte wel eens “Bertus kan wonderen verrichten, hij maakt van een klein pakkie een hele pan soep, hij gooide er gewoon steeds meer water bij!”

Bertus weer: “Nog even over Caecilia, over de muziek. We hadden ook feesten en marswedstrijden. Ik heb daar 26 jaar in het bestuur gezeten, 17 jaar als secretaris en 9 jaar als 2 e secretaris. Ik weet nog dat we een samenwerkingsverband hebben opgericht, een soort federatie samen met Amerongen, Barneveld, Leusden, Achterveld, Woudenberg en Renswoude. Dat hield in dat we elk jaar een concertwedstrijden,marswedstrijden en solistenconcoursen organiseerden, steeds in een andere plaats.   Twintig jaar heeft het bestaan, waarvan ik 17 jaar als secretaris in het bestuur heb mogen zitten. Jammer dat daar een eind aan gekomen is. 

 Via de muziek kwam ik ook terecht in het organisatiecomité voor de jubileumfeesten van Scherpenzeel 750 jaar in 1979. Ik was ervoor om in het comité alles te organiseren wat met de muziek te maken had.

Wethouder Kroodsma (2 e van rechts op onderstaande foto en Bertus van de Wetering in ‘t midden.) was zo’n beetje de aanjager van het comité.  Ik weet nog dat de animo voor de feesten rond het 750-jarig bestaan van Scherpenzeel eerst niet zo wilde vlotten. Ik had er zelf ook eerst een beetje een hard hoofd in. Maar op een gegeven moment kwam het los en het was echt grandioos. Twee weken lang groot feest, allerlei activiteiten en echt helemaal geen narigheid!  Het dorp was overal schitterend versierd en ik weet nog wel dat de burgemeester, Jan Hey en zijn vrouw, er ook zo’n plezier in hadden, die hebben het ook fantastisch gevonden, zo leuk.

Wat vooral leuk was, was de boerenbruiloft die werd gehouden in de hal van de Driekleur. Daar was zoveel animo voor, dat was overweldigend. Iedereen die binnenkwam kreeg eerst gratis een brandenwijntje, dat hoorde bij zo’n feest en de drank was Bertus van de Wetering met één van de orgeldraaiers tijdens de festiviteiten van ‘Scherpenzeel-750’. niet aan te slepen. Het bier ging zo hard, het kon niet eens voldoende gekoeld worden. Er mocht geen jenever geschonken worden, want daarvoor was geen vergunning, maar dat was natuurlijk wel te krijgen vanonder de bar en het werd gewoon in een bierglas geschonken. Jan Valkenburg (de man van Juul) die praatte de hele avond aan elkaar, dat kon hij wel. Een accordeonist met een bandje speelde allerlei oude volksmuziek en de hele zaal deed mee. Het liep zo goed, het geld dat binnen kwam, paste niet eens meer in een doosje, maar moest in vuilniszakken opgeborgen worden. Van heinde en ver kwamen de mensen naar Scherpenzeel, we spraken zelfs mensen die vanuit Hellendoorn kwamen om deze boerenbruiloft te zien. Het was echt een grandioos feest en er was echt helemaal geen trammelant.

In 1992 was er ook een groot jubileum: het 100-jarig bestaan van Caecilia. Nou dat moest een knalfeest worden en het werd onder andere door professionals georganiseerd. Er waren twee heel grote tenten opgezet, maar het was erg slecht weer en het publiek bleef weg. Dat was wel jammer. Gelukkig bracht een jubileumloterij met loten van Receptie t.g.v. het 90-jarig jubileum van Caecilia op 2 oktober 1982. Het toenmalig burgemeestersechtpaar, de heer en mevrouw Heij, met achter de tafel v.l.n.r. de heren H. Schippers, B. van de Wetering, G. van de Haar, W. van Oostrom, J. Cozijnsen. 100 gulden per stuk nog aardig wat geld in het “laatje”.

Ik ben tijdens dat jubileum nog geridderd : dat deed me wel wat!

Als je nog een anekdote wilt hebben over de muziek: Waar nu het Ben Goerionplein is, was vroeger het Jodensteegje en daar aan het eind, waar nu Bep Geefshuizen (de smid) woont, daar stond vroeger de muziektent, een houten gebouwtje. Dat is later opgetrokken in steen en was ooit eens gekocht van de beschermvrouwe Daniëls voor een symbolisch bedrag van 1 gulden. Op een gegeven moment moest de muziektent daar weg voor de nieuwbouw van het Doornboomspark. Ik weet nog dat de kopers van elke woning zo’n duizend gulden extra moesten betalen om de muziek weg te kunnen kopen. Voorzitter was toen burgemeester Hoytema en die had toen de muziektent al verkocht voordat ook maar iemand van het bestuur het wist. Hij had dat wel even snel geregeld, maar dat is toen nog een hele rel geworden. Ja, meneer Hoytema zat er wel mee, want hij is toen nog een keer speciaal daarvoor bij ons langsgekomen. Het is ook allemaal wel goed gekomen. Op de plek waar nu de muziek zit, daar is de grond toen voor een appel en een ei geschonken door mevrouw Daniëls.

Ook toen we 50 jaar waren bevrijd, in 1995, was er Een fraaie opname van een deel van Scherpenzeel met op de voorgrond de toren van de NH-kerk. De foto is gemaakt door Bertus van de Wetering tijdens de bevrijdingsfeesten, mei 2004. van alles georganiseerd. Hier in de Marijkelaan was de straat zo mooi versierd. We hadden al jaren een heel actieve buurtvereniging en er werd zo mooi versierd dat we daar een eerste prijs verdienden. Er werd in dat jaar ook een taptoe georganiseerd door de muziek, in samenwerking met de Oranjevereniging

Ja en volgend jaar zit ik dus 60 jaar bij de muziek. Een jubileum. Elk jaar neem ik mezelf voor om te stoppen, maar ik heb er nog steeds veel plezier in en dan is het toch moeilijk om te stoppen!  Misschien volgend jaar. Met 60 jaar is het een mooi moment om er misschien mee te stoppen. Maar eerst hebben we dus in augustus een ander jubileum: dan zijn we 50 jaar getrouwd.

 

 

 

Otto  van Scherpenzeel volop in de belangstelling

(Een boek- en filmbespreking door Piet Valkenburg.)

Het is mooi wandelen in de Betuwe. Eén van die mooie wandelingen is door de Tielerpolder over de Lingedijk. Tussen de plaatsjes Rumpt en Rhenoy ligt een fraai stukje natuur, compleet met een aantal meertjes, de zogenoemde ‘wielen’. Wielen zijn meertjes die in het verre verleden zijn ontstaan door een dijkdoorbraak. Op de plaats waar het water door de dijk stroomde ontstonden diepe uitgespoelde gaten. De vroege Betuwebewoners gooiden die gaten niet dicht, maar legden gewoon de nieuwe dijk eromheen. Zo ontstond het huidige fraaie Betuwelandschap met kronkelige dijken en fraaie waterplassen.  

 Net voorbij Rumpt is dus zo’n fraai stukje Betuwe te vinden. Al wandelend over de Lingedijk zal een oplettend iemand tussen twee van die wielen en verborgen tussen het groen een groot stenen kruis kunnen herkennen. Het staat er een beetje verscholen en onopvallend. Dat kruis blijkt er letterlijk al vele honderden jaren te staan. Het is zelfs al bijna 500 jaar oud!

In de volksmond wordt het kruis het ‘moordkruis’ genoemd, maar weinigen, zelfs niet de inwoners van Rumpt, weten precies hoe nu dat kruis daar terecht gekomen is. De naam ‘moordkruis’ spreekt natuurlijk erg tot de verbeelding en een beetje historisch onderzoeker zou er graag in willen duiken om te ontdekken wat nu de geschiedenis achter dat kruis is.

De tekst op het 2 ½ meter grote kruis, nagenoeg onleesbaar, luidt als volgt :  

Int Iaer MVcXXVII Op Sunte Severynsdach
Op’t te Rempt Blef
 Doot Ot van Scerpezeel – Lefft XXVI

Byt Voer Dye Zyel Om Gods Wyl. 

Vertaald in moderner Nederlands staat er :

In het jaar 1527 op Sint Sverijnsdag (= 23 oktober)  

Op het Rumpt bleef

Dood Otto van Scherpenzeel – leefde 26 jaar

Bid voor zijn ziel om Gods wil.

Het boek

 Eén van de mensen die geïntrigeerd raakte door het ‘moordkruis’ was de in Rumpt woonachtige Peter Hovestadt. Hij ontcijferde de tekst op het kruis, maar deed ook verder onderzoek via archieven in Arnhem en Den Haag en het Mededelingenblad van de Historische kring West-Betuwe. Peter kwam er al snel achter dat er een kasteeltje moet hebben gestaan in de directe nabijheid van het kruis, het ‘Huys te Rumpt’. Ook ontdekte Peter dat de gegevens van de (her)bouw van dit kasteel, het bestek, in 1932 terug gevonden was. Hij vertaalde zelf dit bestek, daterende uit 1553. Een  belangrijke ontwikkeling was dat Peter de afdeling archeologie van de Vrije Universiteit van Amsterdam wist te interesseren.

Met moderne laserapparatuur werden de fundamenten van het ‘Huys te Rumpt’ terug gevonden. Het ‘moordkruis’ blijkt op het voorplein van het kasteeltje te hebben gestaan.

Het team archeologen maakte in februari 2008 een 33 pagina’s tellend wetenschappelijk rapport over het Huys te Rumpt. Het blijkt dat de familie Van Scherpenseel, afkomstig uit Scherpenzeel (Gld) in die tijd niet alleen eigenaars waren van het Huys te Rumpt, maar ook van het kasteel te Gellicum. Zij behoorden in die tijd aan Otto van Scherpenseel. Hij woonde met zijn vrouw Dericka van Weerdenburg en zijn kinderen meestal in Gellicum. Zijn oudste zoon Ot heeft vermoedelijk op het Huys te Rumpt gewoond. Een duidelijke vermelding hierover is eigenlijk pas in 1530, als Dericka van Weerdenburg het Huys te Rumpt in bezit krijgt. Het kruis zelf werd na de herbouw van het Huys te Rumpt door Thomas van Scherpenseel, een broer van Ot, in 1555 opgericht .

Peter Hovestadt, die als schrijver vaker in beeld is geweest, besloot over zijn bevindingen een boek te schrijven. Het werd een novelle waarin fictie en feiten zijn samengevoegd, genaamd ‘’Monument voor Ot’’.  De novelle beschrijft het wel en wee van de familie Van Scherpenseel. De schrijver geeft de lezer een kijkje in het dagelijkse leven in de late middeleeuwen, als de Linge woest is en vele overstromingen de bevolking teisteren. Het Huys te Rumpt, dat buitendijks stond, had hiervan veel te lijden. Vaak moesten ze vluchten om het vege lijf te redden. De bevolking van de dorpen langs de rivier leefde onder de bescherming van de kasteelheren in Gellicum, Rumpt, Rhenoy, Enspijk, Deil, Beesd en Geldermalsen. “In het boek laat ik Ot van Scherpenseel omgang hebben met Francesca, de buitenechtelijke dochter van een Spaanse kapitein en een Franse vrouw. De ouders van Ot, Dericka en Otto dringen er op aan dat de omgang verbroken wordt. Ot verbergt Francesca in het, dan bouwvallige kasteeltje in Rumpt.” Peter Hovestadt geeft duidelijk aan, dat er over de verhouding met Francesca geen harde bewijzen zijn te vinden. “Waarschijnlijk was rond 1500 de roddel en de insinuatie een manier om de donkere avonden mee door te komen.” Het was een harde tijd, de tijd van de Reformatie en de daarbij behorende beeldenstormen.

Stichtse krijgsbenden houden er huis en moorden en plunderen waar ze maar kunnen. Als er weer eens geruchten gaan dat er een vechtende meute op komst is, ligt de oude Otto ziek te bed in kasteel Gellicum. Dericka verzorgt hem en de jonge Thomas probeert het kasteel in Gellicum, samen met de meiden en knechten, te bestieren. Terwijl Ot op 23 oktober 1527 met zijn knechten het Huys in Rumpt dapper verdedigt tegen de dronken rabauwen, laat hij het leven op 26-jarige leeftijd.

De novelle ‘Monument voor Ot’ geeft een verhelderende kijk op de geschiedenis van Rumpt gedurende de middeleeuwen en in het bijzonder de tachtigjarige oorlog. Door gebruik te maken van de fictieve verhouding is het verhaal niet een droge opsomming van historische feiten geworden. De inwoners van het dorp Rumpt komen tot leven en de schrijver weet het vaak grijze feitenmateriaal uit het verleden romantisch op te lepelen.

De novelle beslaat slechts 70 bladzijden, maar het boekwerkje is voorzien van een aantal interessante bijlagen. In bijlage 1 is het vertaalde bestek uit 1553 opgenomen. Aan de hand van dit bestek is een reconstructietekening van het Huys te Rumpt gemaakt en het zal de Scherpenzelers opvallen hoeveel gelijkenis deze tekening heeft met het Huize Scherpenzeel.

Reconstructietekening Huys te Rumpt In bijlage 2 is een interessante jaartallenlijst opgenomen, met ondermeer de stamboom van de familie Van Scherpenseel. 

‘’Monument voor Ot’’, schrijver Peter Hovestadt, 1 e druk 2008, ISBN 9789081325318.

Het boekje is helaas niet meer in de handel te verkrijgen, maar wel via de schrijver, ‘ 0345-681285. Prijs: € 9,95

De film

Al in het najaar van 2007 werd de vereniging Oud-Scherpenzeel benaderd door Peter Nekkers, optredend namens het filmcollectief ‘Beeldspraak’ in Gorinchem, een enthousiaste vereniging amateur-filmers. Ook Peter Nekkers was geïntrigeerd geraakt door het ‘Moordkruis’ langs de Lingedijk bij Rumpt en hij bedacht dat het verhaal achter dit kruis een goed script zou kunnen vormen voor een korte film. Als eerste ging Peter Nekkers op zoek naar meer informatie over het kruis en de familie Van Scherpenseel en kwam dus terecht in Scherpenzeel zelf.  

In december 2008 was de film klaar en nog vóór de eerste vertoning werd ik als bestuurslid van Oud-Scherpenzeel in de gelegenheid gesteld om, samen met Peter Nekkers, de korte film te bekijken.

In eerste instantie zou je verwachten dat het verhaal zich zou afspelen in de omgeving van Rumpt, waar Otto immers in 1527 aan de oever van de Linge werd vermoord. De film begint echter in het heden, bij het huidige ‘Huys te Rumpt’, een dijkwoning dat in de buurt van het ‘moordkruis’ staat. De nieuwe bewoners van dit huis raken geïnteresseerd in de verhalen die zich afspelen in deze omgeving, waarna de film zich verplaatst naar 1505, naar het Gelderse Scherpenzeel. Ook hier in Scherpenzeel speelt zich een aantal scènes van de film af, onder andere tijdens het huwelijk van Otto van Scherpenzeel met Theodora (juni 1519). 

Vanzelfsprekend is er sprake van een geromantiseerde versie van het verhaal over de familie Van Scherpenseel in de 16 e eeuw. Ook zul je als Scherpenzeler onverrichter zake zoeken naar bijvoorbeeld herkenningspunten met het huidige Scherpenzeel. Hierbij moet je je als kijker echter wel realiseren dat Huize Scherpenzeel in de 16 e eeuw een heel ander aanzicht had dan nu! Toch hebben de filmmakers dit op een heel aardige wijze opgelost. Vooral de ‘trouwscène’ is op leuke en historisch correcte wijze verfilmd. Zo is voor deze scène een 16 e -eeuwse trouwtekst gebruikt !        

Fragment uit de film.

Bij het kijken naar de film viel mij verder op dat er bijna sprake is van een documentaireachtige stijl, aangezien vele historische gegevens op correcte wijze in de film zijn opgenomen. Het is een compleet levensverhaal met veel juiste historische gegevens en dat deed me deugd, aangezien naar mijn mening veel filmmakers niet voldoende correct omspringen met historische gegevens.

Ik ben blij dat wij als vereniging Oud-Scherpenzeel door het aanleveren van historische gegevens hebben mogen meewerken aan de totstandkoming van deze film en zowel het boek als de film zien wij als vereniging Oud-Scherpenzeel als aanwinst voor de gemeente Scherpenzeel in het Het historische ‘moordkruis’ verscholen in het landschap. algemeen en voor de historische vereniging in het bijzonder.

Als Vereniging Oud-Scherpenzeel zullen we zeker in overweging nemen de film tijdens bijvoorbeeld een algemene ledenvergadering te gaan vertonen of wellicht op andere wijze bij te dragen aan de mogelijkheid van vertoning in Scherpenzeel. U zult als leden tijdig in kennis worden gesteld waneer een vertoning van de film zal gaan plaatsvinden. Het Filmcollectief ‘Beeldspraak’ heeft al laten weten hieraan medewerking te willen verlenen, door vóór vertoning tekst en uitleg te geven over de wijze waarop de film tot stand is gekomen.

 

Reacties op dagboek Onder granaatvuur in “Jan’s Niemandsland”

Naar aanleiding van het verschijnen van de speciale uitgave in december van het dagboek Onder granaatvuur in “Jan’s Niemandsland” . mocht het bestuur veel positieve reacties ontvangen. Velen hebben het met belangstelling gelezen. Een tweetal schriftelijke reacties willen wij u niet onthouden.

Van de familie Patijn-Bijl de Vroe uit Bloemendaal ontvingen we onderstaand woorden:  

Geachte bestuursleden,
Met ontroering heb ik de oorlogsherinneringen van de heer J.W. Bakker gelezen. Hartelijk dank voor deze bijzondere uitgave. De familie Patijn is van mening dat de 2e Wereldoorlog zo van veel meer betekenis is geweest voor Lambalgen en omgeving dan een eventuele reconstructie van de Grebbelinie in de 18e eeuw. Voor alle leed en alle dapperheid bij Pothbrug, Lambalgerbrug en Broekerbrug vragen wij graag alle aandacht.
W.g., J. en A. Patijn-Bijl de Vroe, Bloemendaal.  

De heer Pieter van der Most schrijft:

Met grote interesse heb ik het dagboek van Bakker gelezen. Ik ben geboren in 1937 en toen de oorlog uitbrak was ik eigenlijk te jong om dat te kunnen herinneren. Toch heb ik nog wel beelden van een donkere trein en een kanon bij de Pothbrug. Wij woonden aan de Voskuilerweg en dat viel toen onder de gemeente Woudenberg. Ik heb nog altijd de originele aanzegging tot ontruiming van de burgemeester van Woudenberg in bezit. (zie volgende pagina)

Als ik nu zo het dagboek van Jan Willem Bakker lees, komen er toch weer veel herinneringen aan die oorlogsperiode boven. Ik was aan het eind van de oorlog zeven jaar en misschien kijk je dan toch wat anders aan tegen zaken als bombardementen of doden. Maar zelfs als een jochie van zeven jaar zijn bij mij de herinneringen uit die tijd scherp blijven hangen. Van het gevaar was je je eigenlijk niet bewust. Veel van de personen die genoemd werden in het dagboek van Jan Willem Bakker ken ik ook nog wel. 

  

Een paar herinneringen:

Mijn moeder wordt in het dagboek genoemd als wonende op de Voskuilerdijk. Dat moet uiteraard de Voskuilerweg zijn.

Woonhuis fam. Van der Most aan Voskuilerweg. Voor wat de genoemde kinderen betreft, wij hadden in de oorlog twee Joodse kinderen in huis, Rita Poot en Ab Udo. Meestal waren er ook nog andere kinderen. Na de gevechten bij Arnhem en later in de Betuwe werd het echter toch wat onveilig. De Duitsers gebruikten de spoorlijn voor bevoorrading en bij het station werden in het donker de vrachtauto’s volgeladen. Deze werden overdag op de Voskuilerweg onder de bomen geparkeerd en zij vertrokken pas in het donker weer.

Op de Stationsweg werden door Engelse vliegtuigen regelmatig beschietingen uitgevoerd terwijl het station ook gebombardeerd werd. Mikken was blijkbaar er lastig, de melkfabriek en de boerderij  naast het station werden wel geraakt. Tijdens dat bombardement op het station liep ik met een vriendje op de Stationsweg. Wij hadden de krachtige instructie van onze ouders om in die situaties onmiddellijk te schuilen, maar wij vonden de duikende vliegtuigen, de knallen en de rookwolken eigenlijk wel spannend. Ik herinner mij bijvoorbeeld dat er later nog eens een luchtgevecht richting Soesterberg was, met knallend afweergeschut en neerstortende vliegtuigen. Je realiseert je op die leeftijd niet wat er eigenlijk gebeurt.

Interieur van de woning van kunstschilder Bolk. Die Joodse kinderen zijn toen vertrokken, waar naar toe weet ik niet meer. Later kregen we vier Duitse soldaten ingekwartierd die de Pothbrug moesten bewaken. Dat waren in dat stadium Duitsers die lang in Nederland gewoond hadden en weinig voor de oorlog voelden. Zij waarschuwden ons wel voor één van hun collega’s  die gevaarlijk was. Toen de Pothbrug opgeblazen moest worden waarschuwden ze ons ook, zodat we de ramen konden openzetten. Wij waarschuwden ook schilder Bolk die naast ons woonde. Zijn woning had echter een groot atelierraam dat niet open kon, zodat dat er uit vloog. De Duitsers hadden in dat stadium geen dynamiet meer zodat de brug met vliegtuigbommen opgeblazen werd, in twee keer.

De beschietingen herinner ik me ook nog goed. Omdat wij vlak bij de Grebbelinie woonden, kwamen de granaten nogal laag over. Ons huis was vroeger het tuinmanshuis van de Vlashorst en had daardoor grote voorraadkelders voor aardappels en wijn.  Tijdens de beschietingen kwamen de familie Bolk en de familie Versteeg, die in het witte huis op de kwekerij woonden, bij ons omdat hun huizen geen kelder hadden. De wijnrekken in onze kelder hadden drie lagen, waarvan we de middelste weghaalden, zodat  er zowel onder als boven twee mensen konden slapen. De anderen gebruikten zo gemakkelijk mogelijke stoelen om in te kunnen slapen. Ik herinner me ook nog een situatie waarbij een Duitse auto op de hoek van de Voskuilerweg in elkaar geschoten werd en waarbij de vliegtuiggranaten om ons huis vlogen. Mijn ouders hadden net een groep leerlingen die om de tafel zaten en iedereen stoof naar de kelder.  

De heer en mevr. Bolk voor hun woning aan de Voskuilerweg. Op 30 april 1945 kwamen de Duitsers langs met de mededeling dat ons huis verbrand moest worden omdat het op de linie uitkeek.  We wisten dat dit een serieuze mededeling was, want we hadden in de vorige dagen de boerderijen op de Voskuilerweg al zien branden.  We kregen drie uur de tijd om het huis zo goed mogelijk leeg te maken. Veel kon naar buurman Bolk, sommige dingen in een kippenhok of onder een zeil in de tuin. Terwijl we bezig waren kwamen er Duitsers langs met een dode soldaat, die op een mijn gelopen was. Mijn vader werd meegenomen om hem te begraven.   

Toen ze echter bij de Schapenbrug aankwamen, besloten ze hun collega maar in de beek te gooien. Mijn vader kon terug met de uitdrukkelijke instructie om exact dezelfde route te volgen vanwege de mijnen. Na een nacht bij Juffrouw Schuilenburg op het Holevoetplein geslapen te hebben, zijn we toen naar een boerderij op de Haar gegaan waar we tot 5 mei gebleven zijn. Toen we na de bevrijding terugkwamen bleek het huis er gelukkig nog te staan.  


Grebbeliniedag 2009: een dag van levende verhalen

Op en rond de Grebbelinie wordt zaterdag 16 mei voor de tweede keer de Grebbeliniedag gehouden. Voor jong en oud zijn er die dag tussen Rhenen en Spakenburg allerlei activiteiten die in het teken staan van de Grebbelinie, de 60 kilometerlange verdedigingslinie tussen de Grebbeberg bij Rhenen en het Eemmeer bij Spakenburg.

Het thema van de dag is ‘Een dag van levende verhalen’ .

De Grebbeliniedag is een uitstekende dag om deze historische en fraaie linie te verkennen. Lokale organisaties en ondernemers uit het gebied organiseren uiteenlopende activiteiten.

Bij Hoeve de Beek in Woudenberg geven soldaten in historische kledij een levensechte demonstratie hoe het leven in de mobilisatietijd was. Elders langs de Grebbelinie worden excursies gehouden ( zowel natuurexcursies als cultuurhistorische excursies ), zijn er verschillende tentoonstellingen over de Grebbelinie en worden sportieve en recreatieve activiteiten georganiseerd. Voor de kinderen wordt er een kinderfestijn georganiseerd en op diverse plekken langs de Grebbelinie zullen verhalenvertellers een verhaal over de Grebbelinie vertellen.

Het complete programma van de Grebbeliniedag is vanaf half april te vinden op www.grebbeliniedag.nl

 

De Grebbelinie

De 60 kilometerlange verdedigingslinie tussen de Grebbeberg bij Rhenen en het Eemmeer bij Spakenburg is een van de belangrijkste waterlinies in Nederland. De linie stamt uit de 18 e eeuw en is in de loop der jaren geregeld ingezet als vijandelijke troepen Nederland binnenvielen. De Grebbelinie is vooral bekend uit de Tweede Wereldoorlog, waarbij het gebied onder water is gezet om de vijand tegen te houden. De overgebleven forten, dijken en sluizen herinneren daar nog aan. Tegenwoordig heeft de linie naast cultuurhistorische waarde vooral landschappelijke waarde. De Grebbelinie – een interessante verbinding.