Langste dag van mijn leven
Het was de langste dag van mijn leven.
Hoewel het meer dan zeventig jaar is geleden dat ons land werd bezet door de vijand en de oorlog voor velen inmiddels niet meer dan geschiedenis is, zijn er Scherpenzelers die nog dagelijks de weerzinwekkende gebeurtenissen van die zwarte bladzijde uit ons verleden herbeleven. Voor hen is het griezelboek dat oorlog heet zeker geen gesloten boek. Vandaag vertelt Oud-Scherpenzeel over de gruwelijkheden die Johan Lagerweij heeft meegemaakt, wat dat voor hem en zijn familie heeft betekend en hoe bij Johan in 1976 door een bizarre ervaring haat en verbittering plaats hebben gemaakt voor gevoelens van verzoening.
Johan Lagerweij werd op 7 november 1930 op boerderij De Beek aan de Hopeseweg geboren. De boerderij ligt net ten zuiden van de Lunterse Beek en dus op grondgebied van Renswoude. Het
gezin Lagerweij telt naast beide ouders vijf kinderen en is in alles georiënteerd op Scherpenzeel. De kinderen gaan in Scherpenzeel naar school, terwijl familie Lagerweij ook meelevend lid is van de Gereformeerde Kerk in ons dorp. Toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak, werd de bevolking van Scherpenzeel naar Noord-Holland geëvacueerd. Het gezin van Gerard Lagerweij ging naar Alkmaar, waar de toen 9-jarige Johan voor het eerst werd geconfronteerd met een Duitse soldaat.
”Het viel me op dat de Duitser geen bloed aan zijn kleren had en ook dat zijn laarzen glommen. Je kon niet zien dat deze soldaat had gevochten. Dat vond ik wel vreemd. Een week later, op 17 mei 1940, keerde ik met mijn familie terug naar huis. Veel woningen waren verwoest en overal lagen dode dieren in weilanden, terwijl vlakbij ons huis een Duitse soldaat lag begraven. De voorgevel van ons huis, boerderij De Beek, was beschadigd door granaatscherven
en kogelgaten. We probeerden het ‘gewone’ leven weer op te pakken en ik ging net als andere kinderen weer naar school. Je kon wel merken dat de aanwezigheid en bemoeienis van de bezetter steeds verder toenam, maar ook het verzet tegen de vijand werd heviger. Bij ons op de boerderij boden mijn ouders onderdak aan Joden en andere onderduikers die zich schuil moesten houden, maar ook aan ondervoede bleekneuzen. Toen in september 1944 de luchtlandingen in Arnhem plaatsvonden, waren velen ervan overtuigd dat de oorlog snel ten einde zou zijn. Maar dat was zeker niet het geval, het ergste moest nog komen. Het was in dat jaar bij ons thuis een komen en gaan van allerlei lieden die een veilige haven zochten. Begin december 1944 dropte een Engels transportvliegtuig ‘s nachts wapens en munitie nabij restaurant ‘De Dennen’ en een schuilhut van de ondergrondse. De volgende morgen werden de spullen door bewoners van de schuilhut bij de boerderij van mijn oom Sander Lagerweij in het hooi verstopt. Naar onze boerderij werden ook twee vrachten met o.a. wapens gebracht die niet ver van ons huis werden begraven. Op 13 december 1944 voltrok zich het begin van wat later een drama werd. De jongens van het verzet moesten munitie hebben voor handwapens. Ze groeven de put in het bos achter het huis open en terwijl ze daar mee bezig waren, kwamen de Duitsers. De jongens namen de kuierlatten. Drie dagen later was er een overval van 30 Duitse militairen die alles in en om onze boerderij doorzochten. Op dat fatale moment zaten we net aan de koffie
en was ook oom Sander aanwezig evenals Leen Nijs, een ondergrondse verzetsstrijder uit Schiedam. Iedereen werd gefouilleerd. We moesten de drie hooibergen leeghalen. Het belastende materiaal dat erin was verstopt, werd door de Duitsers gevonden en daarmee toonden ze aan dat mijn vader en oom Sander zich schuldig hadden gemaakt aan verzetsactiviteiten en spionage. Leen Nijs ontsnapte op miraculeuze wijze, de Duitsers dachten dat hij zich in het hooi had verstopt en staken de hooiberg in brand. De rietenkap van de boerderij vatte geen vlam, omdat het riet drijfnat was. Ik werd samen met de gevonden goederen, mijn vader, oom Sander, mijn broer Kees, twee evacués en iemand die toevallig op de boerderij was met paard en wagen naar Scherpenzeel vervoerd, bewaakt door bewapende soldaten. Later kwam daar ook mijn broer Lammert nog bij. Met z’n zevenen stonden we achter het gemeentehuis op een rijtje tegen de muur. Er kwamen militairen aan met machinegeweren. Ik was gruwelijk bang en vroeg mijn vader: ‘Vader, schieten ze ons nu allemaal dood?’ en hij antwoordde: ‘Ik denk het wel jongen’. Het was de langste dag van mijn leven. Ik was pas 14 jaar. Na ongeveer een uur werden we naar Huize Scherpenzeel gebracht dat in 1943 door de Duitsers was gevorderd. Daar werden we opgesloten in een kamer, bewaakt door vijf soldaten. Tijdens de verhoren probeerden de Duitsers erachter te komen of er nog meer wapens waren verstopt. Mijn vader en oom Sander begrepen al snel dat het er voor hen niet goed uitzag. Een nacht waaraan
geen einde leek te komen ging voorbij. De volgende ochtend zei mijn vader die een rotsvast vertrouwen in God had tegen mij: ’Ik ga mij klaarmaken om te sterven. Voor mij is de bevrijding er eerder dan voor jullie’. Op zondagmiddag rond één uur liep de spanning verder op, want toen werd ieders lot bepaald. Vader, oom Sander en mijn broer Lammert mochten niet naar huis en werden in een vrachtauto samen met zeventien anderen afgevoerd. Onder hen bevond zich ook Gijs van de Burgt, ook een oom van mij. Kees en ik gingen samen met een 84-jarige evacué naar huis waar onze moeder met onze kleine zusjes op schoot op ons wachtte. Verschillende Duitsers waren nog bezig met het zoeken naar wapens. Ons werd te verstaan gegeven dat we onmiddellijk de boerderij moesten verlaten en minstens een week op de tegenover gelegen boerderij van oom Gijs van de Burgt moesten blijven. We mochten niet naar buiten. Verdriet, angst en woede waren gevoelens die bij ons overheersten, want niemand wist wat er met vader, ome Sander, ome Gijs en de anderen die naar Duitsland waren afgevoerd zou gebeuren. Lammert wist aan de Duitsers te ontsnappen en is tot aan het eind van de oorlog ondergedoken. Pas na de bevrijding in 1945 hoorden we dat oom Sander was omgekomen in kamp Neuengamme en ome Gijs in Wöbbelin was overleden. Sinds 16 december 1944 hebben we nooit meer iets van mijn vader gehoord. Mijn moeder die 92 is geworden, heeft tot haar dood in 1995, altijd op hem gewacht en gehoopt dat hij nog terug zou komen. De onzekerheid waarin we altijd hebben moeten leven, was haast ondraaglijk. Ze hebben mij m’n vader afgenomen en wellicht gedood. Voor mij was er maar één goede Duitser: een dode! Haat, bitterheid en wrok, ik kwam er niet mee klaar. Om deze vreselijke gebeurtenissen te kunnen verwerken heb ik in 1972 alles op schrift gesteld, waarbij ik aan het eind van het verhaal bewust enkele bladzijden onbeschreven liet, omdat het verhaal nog niet af was …
“Ich bin Gerhard Sander”
Enkele jaren later, op 11 februari 1976, reed ik met enkele gezinsleden naar Nijkerk om het kruiende ijs op het Veluwemeer te bekijken. Door de gladheid raakte ik met mijn auto op de linker weghelft waardoor ik in botsing kwam met een Duitse vrachtauto. Ik was net als mijn vrouw en drie van onze kinderen zwaar gewond. Enkele weken later nam de Duitse chauffeur contact met me op en bezocht hij me in het ziekenhuis. Toen de chauffeur binnenkwam gaf hij me een hand en stelde zich voor: ‘Ich bin Gerhard Sander’. Ik sloeg steil achterover van verbazing: zijn voornaam was Gerhard (net als mijn vader) en zijn achternaam was Sander (net als mijn oom). Vanuit mijn levensovertuiging was ik me allang bewust dat ik niet in wrok moest blijven omzien, maar door deze Gerhard Sander, bij wie ik samen met mijn vrouw Jannie later zelfs een weekend in Duitsland hebben gelogeerd, leerde ik met andere ogen naar de voormalige vijand te kijken en kon bitterheid plaats maken voor gevoelens van verzoening. Ik ben er stellig van overtuigd dat het meer dan toeval was wat me in 1976 is overkomen. Ik werd toen door God hardhandig ‘tot de orde geroepen’. Tien jaar nadat ik mijn oorlogservaringen had opgeschreven, heb ik de laatste onbeschreven bladzijden met de gebeurtenissen uit 1976 gevuld. De naam van mijn vader Gerard Lagerweij is met andere omgekomen verzetshelden uit ons dorp aangebracht op het verzetsmonument aan de Molenweg.”