Barend (alias Koepelboer) Osnabrugge   1829-1914

Barend Osnabrugge, Maria van Essen

Om bij het begin te beginnen. Zo zat ik enkele jaren geleden gezellig bij mijn schoonmoeder over het verleden te praten. En dan kom je al gauw met haar bij begin 1800. Mevrouw D. de Wijs-Vermeulen (voor de ouderen onder ons, die van het Oosteinde en later getrouwd met de majoor.) vertelde me over haar opa Barend alias de Koepelboer. Koepelboer…? Hoe komt hij aan die naam? Wel, ze vertelde me dat hij op het grondgebied Koepel woonde, en verder ging het verhaal, verder terug in de tijd. Mw. Ferdinanda Anna Barones van Lynden heeft Barend en zijn halfzusje Dirkje Wagensveld moederlijk verzorgt, toen Dirkje hersenvliesontsteking had. Door die hersenvliesontsteking is ze blind geworden op 11 jarige leeftijd.

Barend, zijn halfzusje Dirkje en hun moeder Rijkje Osnabrugge woonde in een pachtboerderij van Mr. Johannes Sebastiaan van Naamen. Ja, toen werd ik natuurlijk helemaal nieuwsgierig, en ben gaan zoeken in de boeken, eigenlijk fiches van het Bevolkingsregister van Woudenberg.

Maar eerst eens op ons documentatiecentrum gevraagd, “koepelboer zei je? En daar keek men mij aan van: “nooit van gehoord”.

 We gaan terug naar 1840 waar Rijkje Osnabrugge, geb. 09-07-1805 te Scherpenzeel (tr. 06-05-1837 te Woudenberg) samen met haar man Jacobus Wagensveld, geb. 09-12-1812 te Woudenberg en wolkammersknecht woont in de Achterstraat 231, inwonend Barend 10 jaar geb. 29-07-1829 te Scherpenzeel en Dirkje Wagensveld 1 jaar geb. 28-02-1839 te Woudenberg.

In 1850-1860 staat vermeld dat Rijkje nog steeds in het zelfde huis woont, samen met Dirkje. Rijkje is spinster geworden en weduwe sinds 28-08-1847. Barend is inmiddels verhuisd en woont in 1850 in huis 154 en tot 1860 woont hij in huis 196.

In 1860-1870 is de familie weer samen en woont in huis 183, maar wat voor aantekening staat er bij op het fiche?: “Koepel”.     

En het bewijs was geleverd: Hij heette de koepelboer omdat hij op de Koepel woonde. Mijn schoonmoeder vertelde dat het boerderijtje aan de overkant van het nu bestaande jagershuis “de Koepel” stond. Weer wat maanden later zochten we op het documentatiecentrum op een kadastrale kaart van 1869. Daar vonden we de bevestiging van het verhaal, op de kaart staat tegenover “de Koepel” het huis van Barend alias “de Koepelboer” aangegeven

Op 6 mei 1862 vertrok de familie naar Scherpenzeel, u moet weten dat in die tijd het koepeltje Woudenbergs grondgebied was, naar de Krommehoek (nu Marktstraat). Barend trouwde op 27-11-1863 te Scherpenzeel met Maria van Essen geb. 31-12-1841 te Lunteren, samen krijgen zij zeven kinderen. Twee zonen en vijf dochters, één zoon overlijdt na 6 dagen, één dochter wordt  36 jaar oud en de rest is ouder dan 65 jaar geworden.

De pijl wijst naar het huis. Eens in de zoveel tijd ging Barend naar Utrecht om medicijnen te halen voor o.a. Ferdinanda Anna Barones van Lynden, dit deed hij te voet, als het geluk hem echter mee zat mocht hij meerijden met de “Glazen Koets” van stalhouderij Schimmel aan de Holevoet te Woudenberg. (Anno 2004 de Witte Holevoet in Scherpenzeel) Hij sliep dan in Houten bij zijn oom en de volgende dag ging hij weer terug naar Scherpenzeel.

De kinderen van Barend mochten maar een kind meenemen om te spelen en dan ging het hek om het huis in de Krommehoek (Marktstraat) dicht, de andere kinderen moesten ervoor blijven. Wel mocht de zoon van de dominee, dominee Theodorus Jacobus van Stiperiaan Luïscius, zomaar even binnen komen. Hij kwam ook bij Maria van Essen en vroeg om een pruim, als hij dan ook maar één pruim kreeg zei hij: Ik vroeg om één pruim, misschien krijg ik er dan wel twee of een handje vol. Deze jongen had ook vele verhalen onder andere vertelde hij: de Pruis ligt op het loertje. (Wat betekent : de oorlog komt) dit speelde zich af tussen 1870-1890. De zoon van deze jongen werkte bij de Vara als verslaggever: Henk van Stiperiaan.

Toen Barend met pensioen ging kreeg hij obligaties, in totaal 4000 Gld, verdeeld in 4 stukjes van 1000 Gld.

De oude heer Royaards zei na de 70ste verjaardag van Barend: Je hebt nu genoeg gewerkt ik wil je op “de Plaats” niet meer zien. Daar had Barend geen oren naar, na wat overleg, mocht hij dan na 9 uur ’s morgens komen.

Barend ging over het eten op “de Plaats”. Dus het eten voor de familie Royaards en het mee- etende personeel.

Barend moest eigenlijk voorbaas (hoofdpersoneel) zijn, maar hij wilde geen aandrager zijn (evt. iemand verlinken). Hij zei: “Ik kom zelf op tied en een aander mot ok maar zien wat tie doet”.

Als opa was hij zeer opvoedkundig bezig, hij gaf zijn kleinkinderen een dubbeltje en zei er bij: “Niet versnoepen hoor!”

Maar nu verder met de historie over het Koepeltje:

Als Barend op 6 mei 1862 vertrekt naar Scherpenzeel, komt er een volgende bewoner;

George Pieter Gerth, geb. 02-06-1833 te Darthuizen, van beroep jager. Hij trouwt met Wilhelmina Elizabeth van den Bogert, geb. 07-11-1831 te Leersum. Zij zijn samen ingetrokken op 20-08-1862 en ze vertrekken op 05-02-1870 naar Leersum samen met hun vier kinderen te weten:

Wilhelmina Gerth               geb. 20-09-1862 Woudenberg

Wilhelmina Maria Gerth       geb. 28-06-1864 Woudenberg

George Pieter Gerth           geb. 30-07-1866 Woudenberg

Herman Gerth                   geb. 04-10-1868 Woudenberg

Na het gezin Gerth komt de familie Groenewoud.

Evert Groenewoud geb. 14-02-1843 te Hoevelaken (Weduwnaar 22-07-1896 en hertrouwd 03-11-1898) Ned. Hervormd, en van beroep jager. Bij deze bewoner wordt het huis eerst nr.183 genoemd en dan nr. 326, en daarna nr. 389. De familie vestigt zich 13-05-1871 komend uit De Bilt. Zijn eerste vrouw heette Evertje van der Brink geb. 03-08-1848 te Langbroek overleden 22-07-1896 te Woudenberg.

Zijn tweede vrouw heette Susanna Wigman geb. 24-04-1849 te Amsterdam, ze komt naar Woudenberg op 08-11-1898 uit Utrecht, overleden 01-03-1916 te Woudenberg. Uit het eerste huwelijk komen acht kinderen te weten:

Lambertus Groenewoud geb. 05-12-1870 Langbroek vertrokken 04-04-1899 naar Leusden.

Bertha Groenewoud geb. 22-02-1872 Woudenberg vertrokken 01-02-1889 naar ’s Gravenhage,    komt terug 10-07-1896 (Net voor overlijden van haar moeder) en vertrekt 06-07-1899 naar ’s Gravenhage.

Evert Groenewoud geb. 05-07-1873 te Woudenberg, huwt december 1897 te Scherpenzeel en vertrekt 30-03-1898 naar IJsselstein.

Angenita Groenewoud geb. 27-01-1875 te Woudenberg vertrekt 21-03-1887 naar Langbroek, huwt 04-07-1896.

Ida Groenewoud geb. 21-12-1875 te Woudenberg vertrekt 10-05-1893 naar Scherpenzeel en vertrekt 25-09-1902 naar ’s Gravenhage.

Jan Groenewoud geb. 30-06-1877 te Woudenberg, overleden 16-07-1883 te Woudenberg.

Dina Groenewoud geb. 03-04-1879 te Woudenberg, overleden 01-07-1879 te Woudenberg.

Gijsberdina Groenewoud geb. 23-04-1880 te Woudenberg vertrokken 14-06-1897 naar Rotterdam, komt terug op 14-09-1907 uit Baarn, huwt 08-11-1907, en vertrekt weer op 03-01-1908 naar Rotterdam.

Evert Groenewoud vertrekt dus helemaal alleen overgebleven op 03-04-1916 naar Doorn. Dan komt er een volgende familie die beter bekend is bij menigeen van ons, de familie Minnen.

Andries Minnen geb. 29-08-1883 te Arnhem, jachtopziener komt samen met zijn vrouw Helena Egberta van den Berg geb. 17-01-1885 te Ede en zeven kinderen op 08-05-1916 uit Barneveld. Ook Woudenberg had vruchtbare grond en er kwamen nog wat kinderen bij.

Hierna zijn nog verschillende families geweest, die de “Koepel” bewoonde en nu nog zoals u allen weet.

Zo ziet u maar weer wie “door” zoekt, zal vinden en is dit kleine stukje geschiedenis niet verloren gegaan.

M.G. de Wijs-Koning

BOERDERIJ ‘HOEVE DE BEEK’ BOERDERIJ VAN HET JAAR 2004 IN DE PROVINCIE UTRECHT

De Boerderijenstichting Utrecht (BSU) zet zich al 15 jaar in voor behoud van de karakteristieken van boerderijen en erf in de provincie Utrecht.

In al die vele jaren heeft de bsu vele adviezen aan eigenaren verstrekt en diverse publicatie laten verschijnen.

Met de jaarlijkse verkiezing van boerderij van het jaar zoekt de bsu nadrukkelijk de publiciteit.

Tot boerderij van het jaar 2004 is uitgeroepen Boerderij ‘Hoeve de Beek’ te Woudenberg.

Een enorme erkenning voor de gastvrije eigenaren Catharina en Fulco Ploeg. Deze mensen hebben jaren gewerkt om deze boerderij in stand te houden.

Ook de Heemkundige afdeling, onder leiding van de uitermate deskundige Johan Lagerweij, van onze vereniging heeft een aandeel in deze erkenning. Immers al jaren lang is Johan actief op deze boerderij, niet alleen in de adviserende rol maar ook daadwerkelijk restaureren met als doel het behoud van deze historische boerderij.

De vereniging is grote dank verschuldigd aan de gastvrijheid van de fam. Ploeg. Jaarlijks kan onze vereniging zich manifesteren tijdens de Knapzakroute in de zomermaanden.

Wij feliciteren de familie Ploeg – met hun vrijwilligers – voor hun inzet en het behaalde resultaat.

Op zaterdag 12 juni 2004 zal de officiële bekendmaking plaats vinden op Hoeve de Beek.

Het bestuur.

De wilg van de tandarts (2)

In 1996 schreef ik in het decembernummer van dit blad over de monumentale wilg in de tuin van het huis aan de Eikenlaan 11. Ik wees toen op de karakteristieke uitloper aan de tuinzijde. Tandarts Kramer woonde er met zijn gezin van 1950 tot 1985.

Toen wij daar in 1985 kwamen wonen, was de leeftijd van de boom al zo’n 100 jaar. Bij ons vertrek in 1998 hebben wij vooral van die boom met weemoed afscheid genomen.

In de ochtend van 23 september 2003 is het onvermijdelijke gebeurd: de uitloper brak af (zie foto hierboven).

Er was van een storm geen sprake maar de matige wind was kennelijk toch net te veel voor de steeds verdergaande onttakeling van de uitloper. Mogelijk heeft de afgelopen erg droge zomer ook invloed gehad op de conditie van het hout. Jammer, dat is het zeker want het markantste plekje van de tuin waar vaak wandelaars even stil bleven staan, is er drastisch door veranderd.

Die tweedeling is vermoedelijk ooit door blikseminslag of een hevige storm ontstaan. Ons werd in 1985 door een bomendeskundige geadviseerd om jaarlijks flink in het opstaande hout van de uitloper te snoeien zodat de druk op de onderstam niet steeds zou toenemen. Die raad hebben wij opgevolgd en na ons vertrek de nieuwe bewoners ook. Niettemin zou het slechts uitstel van executie zijn, volgens de voorspelling en die kwam uit, nu achttien jaar later. De huidige bewoners hadden al gezien dat de uitloper in kwaliteit achteruit ging en waren in overleg met de gemeente. Er werd nagedacht over wat het beste zou zijn. Dat overleg kreeg plotseling een andere inhoud: wat nu te doen met de rest? Ook bovenin begint de boom tekenen van verdere achteruitgang te vertonen. Door laten groeien wordt te gevaarlijk. Eerst is gedacht aan het knotten van de wilg tot op een paar meter boven de grond maar besloten werd dat de wilg door een deskundige zo veel mogelijk gespaard zou worden. Hierdoor kan de boom waarschijnlijk nog de nodige jaren behouden worden. Op 1 november 2003 is de daad bij het woord gevoegd en staan nu de onderstam en de diverse getopte vertakkingen te wachten op het nieuwe voorjaar.

Ik meende dat de boom nooit geknot is geweest. Fout, Aart Veldhuizen wist mij te vertellen dat hij het in zijn jeugd heeft zien gebeuren. Eén keer, daarna niet meer. Die ingreep zal mede de huidige vorm met twee opgaande stamdelen hebben bepaald.

Op 1 november 2003 werd de wilg ontdaan van zijn takken.  

Tijdens de werkzaamheden (ik was er niet bij weg te slaan) kwam er veel belangstelling. Diverse mensen heb ik horen zeggen dat zijzelf of hun kinderen in de boom hebben gespeeld. Je merkt dat oude Scherpenzelers de boom ter harte gaat. Schrikreacties: ‘Wat gaat er nu gebeuren?’ en ‘Dat moesten de vorige bewoners eens weten!’ Nu, die liep er de hele dag bij rond. 

Een wilg kan normaal gesproken wel 150 jaar oud worden. Dit exemplaar is al ruimschoots over de 100 jaar heen en daarmee bejaard. De verrichte ingreep was drastisch maar zonder meer noodzakelijk. Jammer van die mooie zichtbepalende boom maar geleidelijke aftakeling is het lot van iedere boom, ook een mooie. En op de resterende stamresten zal naar alle waarschijnlijkheid over een jaar al weer een nieuwe kruin ontstaan. Let maar eens op hoe snel dat kan gaan. Voor hoe lang nog? Bejaard, noemde ik deze wilg al dus het is een laatste kans.

Louis van Riel

DE NED.HERVORMDE KERK OP EEN TERP OF OP EEN DEKZANDRUG?

Het zal velen opgevallen zijn dat wanneer men door het dorp Scherpenzeel fietst het bij de Grote kerk wat moeilijker gaat, ongeacht uit welke richting men komt. Wanneer we vroeger met de handkar vol hout naar het andere eind van het dorp moesten lopen, was het menigmaal zweten geblazen bij de toren. Daar is de hoogste plek van ons dorp en daarom ook was het tijdens de watersnoodramp in 1855 de vluchtplaats voor de mensen die door het hoge water waren verdreven. We lezen in Nederlands Historiën en ook in het Gemeentearchief dat er 191 dorpelingen en wat vee onderdak vonden in de kerk.

Ook vlak boven het trottoir is aan het voegwerk van de huizen goed te zien dat de grond oploopt en de kerk met de toren op een bult staat (zie foto hieronder). Menigeen heeft zich wel eens afgevraagd hoe dat nou komt. Waardoor is die bult ontstaan? Is dat nu een natuurlijke dekzandrug en door de wind, door stuifzand gevormd?

 

Of is het misschien ook,  zoals we op Kolfschoten, Breeschoten en op Groot Wolfswinkel tegenkomen enggrond (ook wel es of enk genoemd, red.). De grond is daar vroeger door de jaren heen steeds hoger komen te  liggen door het omhoog rijden van de  plaggenmest uit de potstallen.

Kunnen we er wel ooit achter komen hoe die bult ontstaan is? Hebben wellicht de eerste bewoners in onze omgeving zo’n duizend jaar geleden juist die hoogte uitgekozen om in het midden van de Gelderse Vallei zo het hoofd letterlijk boven water te kunnen houden? Immers hooggeleden gebieden zijn toch doorgaans het eerst bewoond! Denk aan een horst of een donk.

Zou misschien daarom Huize Scherpenzeel zijn eerste bewoningsgeschiedenis juist op die plek begonnen zijn? Is die verhoging in het landschap misschien de bakermat van Scherpenzeel?

De Grote of Hervormde kerk is het middelpunt van ons dorp. Van hieruit heeft Scherpenzeel zich in alle richtingen uitgebreid. Uitbreiding in zuidelijke richting heeft wat langer geduurd dan in de andere richtingen. De provinciale grens met Utrecht liep namelijk net ten zuiden van het kasteel, zoals het oude versterkte huis in de volksmond vaak genoemd wordt.

Ging men vroeger van Woudenberg naar Renswoude via Scherpenzeel, dan liep de weg bij de Holevoet rechtdoor via de huidige Molenweg en het Doornboomspark richting Renswoude. Men ging dan niet via die verhoging midden in het dorp, maar liet haar links liggen.

Was of is die verhoging wel door de natuurelementen gevormd, zo vroeg ik me af. En hoe kom je daar nu achter. Is dit te onderzoeken en welke methode volgt men dan? Wie kan ik om raad vragen hoe je zo’n onderzoek naar een bult midden in een dorp aanpakt? Het was en bleef voor mij allemaal erg raadselachtig, ja zelfs een beetje geheimzinnig.

Nu heb ik al jaren de werkzaamheden rondom de kerk gevolgd en vooral grondwerk. Huize Ter Wheme werd uitgegraven, maar bood weinig interessants. Bij de bouw van Philaletes had ik toentertijd meer inzicht gekregen in de verschillende grondlagen. Het onderzoek naar de fundering van het voormalige huis van de familie Van de Ham aan de westzijde van de toren vertelde ons dat daar veel eerder en ook veel dieper al een huis had gestaan. Ook kon men vaststellen dat de ongeroerde vaste bodem daar op zo’n 1,60 m diep lag.

Een waterpasmeting van de bovenkant van de torendorpel naar de dorpel van makelaardij Schimmel gaf een hoogteverschil van maar liefst 82 cm aan, met de dorpel van herenmodezaak Boeder (hoek Dorpsstraat – Lindelaan) zelfs een hoogteverschil van 1,01m.

Bij graafwerkzaamheden aan de weg naast de kerk heb ik eens vast kunnen stellen dat de vaste bodem daar ook erg diep ligt. Later heb ik boringen verricht in de tuin van het Poorthuis, de tuinmanswoning vlak achter het ijzeren hek. Toen bleek dat op die plek de witte zandlaag op 1,80 m ligt. De grond van de voormalige groentetuin daar loopt sterk af naar de gracht van Huize Scherpenzeel.

Nu vond ik één dezer dagen de bouwaanvraag uit 1932 voor een nieuwe dubbele woning van de families E. van der Linde en A. Blaauw op Perceel Sectie D, no 889. Dit dubbele huis staat naast of bijna tegen de voormalige tuinmanswoning.

Op de aanvraag staat dat de aanleg der fundamenten op 1,80 m onder de bovenkant van de vloer moet geschieden. Het peil bovenkant vloer ligt dan 6 cm lager dan de dorpel van de toren.

Deze diepe aanleg van de fundatie komt in Scherpenzeel bijna nooit voor, tenzij het een keldervloer zou moeten zijn. In 1932 wist men al dat de oude vaste ondergrond erg diep lag. Wilde men goed bouwen, dan moest men deze ongeroerde bodem opzoeken.

Rond de kerk is de grond overal vervuild met zeer oud puin en met scherven van aardewerk en steengoed. Nu was de groentetuin eertijds ook bebouwd. Tekeningen van onder meer Jan de Beijer (1705 – 1758) tonen dat goed aan. Het is dus geen wonder dat op dat oudste bewoonde stukje Scherpenzeel nog al wat boven de grond komt. Bij de restauratie van het Poorthuis (de tuinmanswoning) zal daar grondig aandacht aan geschonken moeten worden. Ook zitten daar achter het ijzeren hek nog oude funderingen.

Er ligt dus een dik pak zwarte gemengde grond rond de kerk en dat bracht me weer tot de vraag, waar deze zwarte grond vandaan komt. Het is namelijk duidelijk dat de aarde is aangevoerd en bovenop het oorspronkelijke maaiveld is opgebracht.

Nu zat ik al jaren met nog een andere vraag, waarop geen antwoord te vinden was. Waar was de bij het graven van de gracht rond het “kasteel” vrijgekomen grond gebleven? Men zat niet om werk verlegen, dus erg ver zal men het zeker niet hebben afgevoerd. Het was immers allemaal handwerk met paard en kar of met de kruiwagen. Ten zuiden van Huize Scherpenzeel lag de weg van Woudenberg naar Renswoude op gebied van het Sticht, dus niet Gelders. Zou het dan niet voor de hand liggen dat de uitgegraven grond zo’n 100 meter naar het noorden is gestort en dat daar naderhand op die verhoging een kapel is gebouwd met rondom een begraafplaats, die later uitgroeide tot een kerkhof?

In het verre verleden begroef men zijn doden daar op die verhoging. Hoe hoger men stond in de kerkelijke hiërarchie, hoe dichter men bij het altaar in het koor begraven werd. Misdadigers en vagebonden werden begraven op de randen van de begraafplaats of er buiten. Soms zelfs in ongeweide grond.

Zestig jaar geleden kwam men bij Piet van de Ham in de moestuin ook restanten van mensen tegen die daar heel lang geleden waren begraven.

Gijs van Ginkel, de laatste bewoner van de tuinmanswoning, vertelde mij dat er voor zijn huis onder het trottoir ook mensen waren begraven. Met een rioolvernieuwing kwam men daar menselijke beenderen tegen en zelfs een grafkeldertje. Nu tijdens de restauratie van die woning bleken er ook onder de vloer van de woning op ± 50 cm onder de grond menselijke resten te liggen. Enkele botresten, o.a. een scheenbeen en een rugwervel, zijn onderzocht. Het betekent dus, dat voordat het Poorthuis of tuinmanswoning er werd gebouwd deze grond nog begraafplaats was of was geweest. 

Later heeft men de doorgaande weg van Renswoude naar Woudenberg hier langs de kerk over de begraafplaats gelegd. Voordien lag de weg langs de zuidzijde van Huize Scherpenzeel.

Het is duidelijk dat die bult waar de kerk op staat geen natuurlijke oorsprong heeft en dat de gracht rond het Huis geen oude beekbedding is. Wanneer de bult wordt opgemeten en de uitkomst vergelijkt met de inhoud van de uitgegraven gracht, dan komen die twee aardig met elkaar overeen.

Zo kom ik tot de conclusie dat de Grote kerk op een echt aangelegde terp staat. Een verhoging die daar door ons voorgeslacht is opgeworpen met grond van de uitgegraven grachten van ons “kasteel”.

Joh. Lagerweij

KONINKLIJKE ONDERSCHEIDING VOOR JAN OSNABRUGGE

De trotse Jan Osnabrugge met zijn verse onderscheiding, horend bij het Lidmaatschap van de Orde van Oranje-Nassau, die hem is opgespeld door burgemeester Colijn- de Raat.

Scherpenzeel, 30 augustus 2003

Mijne dames/heren,

Graag voldoe ik aan het verzoek om de aanvraag voor een onderscheiding voor de heer J. Osnabrugge te ondersteunen met een aanbevelingsbrief.

Ik kreeg contact met hem in zijn functie als archivaris van het kerkarchief van de Herv. Gemeente van Scherpenzeel. Ik deed historisch onderzoek in de omgeving van Scherpenzeel. Het kerkarchief was in slechte staat en vooral op initiatief van dhr. Osnabrugge is het nu toegankelijk gemaakt en gerestaureerd.

Tijdens mijn onderzoek ontstond het idee om een boek te schrijven over de geschiedenis van de Grote Kerk n.a.v. 400 jaar Reformatie. Dankzij zijn inspanningen, vooral op het gebied van financiering en begeleiding, is het boek er daadwerkelijk in 1994 gekomen. Zonder zijn medewerking had dit nooit tot stand kunnen komen.

Verder zit de dhr. Osnabrugge in het bestuur van de Vereniging Oud Scherpenzeel, waarvan ik voorzitter ben. Zijn taken bestaan voornamelijk uit de bemensing van het documentatiecentrum van de vereniging en het onderhouden van de contacten. Van zijn ruime bestuurlijke ervaring heeft de vereniging veel voordeel.

De laatste jaren heeft hij de oude gedeeltes van de plaatselijke begraafplaatsen Glashorst en Lambalgen geïnventariseerd en beschreven. Deze zijn in drie boeken van zijn hand gepubliceerd. Nabestaanden en genealogen hebben er veel baat bij. Door deze activiteit is de aandacht van het gemeentebestuur op de begraafplaatsen gevestigd. Dat was hard nodig, want het onderhoud was slecht. Inmiddels zijn er afdoende maatregelen genomen.

Dit laatste typeert de werkwijze van dhr. Osnabrugge: zelf op de achtergrond blijven en anderen mede actief maken. Hij is vasthoudend en geduldig. Veel van zijn initiatieven slagen daardoor. Zijn integriteit en ´naam´ in het dorp spelen daarbij een positieve rol.

Ik ondersteun van harte een waardering in de vorm van een onderscheiding.

Met vriendelijke groeten.

Hoogachtend,

H.M. van Woudenberg