BOEKBESPREKING ( I )

BEGRAAFPLAATS GLASHORST TE SCHERPENZEEL@

Historisch onderzoek van het oude gedeelte;  door: J. Osnabrugge.

Uitgave van de Vereniging Oud Scherpenzeel.

Uit de uitvoerige inleiding blijkt dat de grond voor de be­graaf­plaats Glashorst in 1829 is aangekocht. Een rechtstreeks gevolg van een wet waarbij er geen doden meer mochten worden begraven binnen de bebouwde kom van steden of dorpen met meer dan duizend inwoners. In 1832 werd hij in gebruik genomen. In ‘Oud Scherpenzeel’ 1e jg. nr. 4 kunt u daar uitgebreider over lezen.

De grafstenen zijn dus al tamelijk oud en vaak moeilijk lees­baar. Met behulp van een plattegrond (die ook opgevouwen achter in het boek zit) en een bijbehorend register uit het gemeentearchief is een reconstructie gemaakt van eigenaren en wie er begraven zijn. Het gaat om 535 graven, waarvan sommige al weer geruimd zijn. Ook deze zijn in het boek opgenomen. Achter de naam van de overledene staat de leeftijd, het jaar van overlijden, het grafnummer en of er, een staande steen, een liggende steen (zerk) of een klein plaatje aanwezig is. Er zijn drie ingangen gemaakt: 1. op alfabetische volg­orde, 2. op volgorde van jaar van begraven, 3. op volgorde van grafnum­mer.

Een waardevol naslagwerk, waaraan veel werk is besteed. Niet alleen achter de computer maar ook op het kerkhof, waar het vele uren heeft gekost om de grafschriften te ontcijferen. De teksten op de stenen staan niet in het boek, maar zijn wel aanwezig in het archief van Oud Scherpenzeel.

Het boek is te raadplegen in ons documentatiecentrum.

HOOG EN LAAG KOUDIJS IN GLASHORST

De heer Boutkan vroeg in ons blad van dec. 1997 meer infor­matie over de naam Hoog Koudijs. Over de herkomst van de naam kan ik niets zeggen. Ik kan wel meer vertellen over de geschiedenis van dit perceel.

Ten noorden van de Stationsweg (toen Woudenbergscheweg) ligt de buurtschap Glashorst 1). De naam Koudijs komt al in 1555 voor. In een belening van de Heer van Scherpenzeel aan Anthonis Aelbertsz staat: >ende dat Kolthijss mit die heer-­straet= 2) De Heerstraat is de weg van Scherpenzeel naar Woudenberg. Tot ca. 1600 een onverdeeld geheel, maar al snel daarna begint het te versnipperen. In 1674 komt dat in een stroomversnelling. Thonis Aelbertsen van Glashorst bezit een groot deel van Glashorst. Na zijn vroege dood verkopen de voogden van zijn minderjarige zoon Andries Thonissen van Glashorst steeds stukken land en als hij meerderjarig is hijzelf ook. In totaal zijn er acht splitsingen bekend. EJn stuk wordt op 1 dec. 1701 verkocht aan  Dirk Breunissen van Manen. Het staat omschreven als Aeen kamp land genaamd Leegh Coudijs gelegen in Glashorst, anderhalve morgen groot; oost en zuid: de verkoper, west: Jan Aerts Lambalgen en het erf Glashorst, noord: de gemene Glashorsterdijk, behalve het hofje van Helmert Aertsen en de oostzijde van de dubbele wal met de bepoting en de sloten aan weerszijden@. Op 29 maart 1706 koopt Dirk Breunissen van Manen ook een kamp land ge­naamd Het Coudijs, groot ongeveer twee morgen. Dit blijkt later Hoog Koudijs te zijn. De naam Hoog Koudijs wordt voor het eerst genoemd in 1736, als het als onderpand dient voor een lening.

Een deel, genaamd het Polletje, het Nieuwe Land en de Kuil wordt verkocht aan Johannes de Jong. Hoog en Laag Koudijs blijven over. Dat wordt in 1788 gesplitst. Laag Koudijs, ook wel de Leege Kamp genoemd, gaat naar Gerrit Keizer en Hoog Koudijs, ook wel de Hooge Kamp, naar Jan Jansen van Lambalgen. Sindsdien komen de percelen niet meer bijeen. Hoog Koudijs ligt aan de Woudenbergscheweg en Laag Koudijs aan de Glashorsterdijk.

In de kadastrale atlas Scherpenzeel 1832 blijkt er op Hoog Koudijs JJn huis te staan in de zuidoosthoek. Het huis en perceel zijn in handen van Rijk Glashorst, sectie D 228,228a,228b, groot 1.54.80 ha. Laag Koudijs is nog onbewoond, sectie D 227, groot 1.29.60 ha. Ook in 1882 staat er nog geen huis.

Hoog Koudijs wordt langzamerhand in kleinere percelen verdeeld. In 1868 staan er drie huizen. EJn huis, bestaande uit twee woningen, wordt geNrfd door Pieter Glashorst, landbouwer. Het is het oorspronkelijke huis. Daarnaast staat een tussen 1832 en 1838 gebouwd huis. Deze gaan naar Evert Tins, wever.

Op de kadasterkaart van nu zijn de contouren van Hoog en Laag Koudijs nog terug te vinden (zie afbeelding pag. 10). De grens tussen de percelen ligt aan de zuidkant van de Prinsenlaan. De huizen Prinsenlaan (nrs. 28-72) en Glashorst (nrs. 45-77a) liggen op Laag Koudijs en de huizen Prinsenlaan (nrs. 29-71) en de Stationsweg (nrs. 341-369) liggen op Hoog Koudijs. De westgrens ligt langs de achtertuinen van de huizen aan de Industrielaan. Het Tabakspaadje is vanouds een verbindingswegje tussen Glashorst en Stationsweg.

Eigenaren Hoog Koudijs:

1674-1706         Albert Thonissen van Glashorst

1706-1742         Dirk Breunissen van Manen

1742                 Albert Dirksz van Manen, zoon

1742-1749         Wijntje Arissen Verbrugge, onmondig

1749-1788         Aris Hendriksen Verbrugge, vader

1788-1808         Jan Jansen van Lambalgen

1808-1828         Rijk Gijsbertsen Glashorst

1828-1886         Pieter Glashorst, zoon

Eigenaren Laag Koudijs:

1674-1701         Albert Thonissen van Glashorst

1706-1742         Dirk Breunissen van Manen

1742                 Albert Dirksz van Manen, zoon

1742-1749         Wijntje Arissen Verbrugge, onmondig

1749-1788         Aris Hendriksen Verbrugge, vader

1788-1806         Gerrit Keizer

1806-1839         Sander Jansen van Ravenhorst

1839-1866         Jan van Ravenhorst, zoon

1866-1882         zijn kinderen

1) Repertorium van de beleningen van het Huis Scherpenzeel; beleningen      van Glashorst, blz.55-59.

2) RAG; Huis Scherpenzeel nr. 141, fol. 73; 23-04-1555.

DE VERENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE

In de Oost-Indische Compagnie(OIC) – veelal Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) genoemd, werkten de kooplieden samen die vanuit de Republiek der Verenigde Nederlanden handel dreven op Azië. De VOC kwam in 1602 tot stand, nadat sinds het eind van de 16e eeuw door Hollandse en Zeeuwse steden geregeld schepen waren uitgerust om, zonder tussenk­omst van de tot dan toe in Azië vrijwel alleen opererende Portugezen, in de Oost specerijen in te slaan.

De komst van steeds meer schepen had in Azië de vraag naar specerijen erg doen stijgen en daarmee ook de prijzen, terwijl de omvangrijke aanvoer de prijzen in Europa deed zakken. Hierdoor dreigde de winst te verminderen. Samenwerking tussen de kooplieden zou hierin verbetering kunnen brengen.

De VOC kreeg het monopolie voor de handel in het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van Straat Magelhnes. Ze mocht verdragen sluiten, soldaten in dienst nemen en forten bouwen. Dank zij een grote kapitaalkracht(6,5  miljoen gulden), actieve steun van de overheid en een sterke, maar niet altijd fijnzinnige handelspolitiek groeide de VOC in de 17e eeuw tot ’s werelds grootste handelsonderneming.

Al snel ontstond de behoefte om voor de organisatie in Azië een permanent en centraal bestuur aan te stellen. Deze Raad van Indië resideerde samen met de gouverneur-generaal te Batavia, dat ook de belangrijkste stapelplaats van de VOC was. Tot halverwege de 18e eeuw was de VOC zeer succes­vol.

Door o.a. concurrentie van de Engelsen en Fransen en door organisatorische manco’s binnen de Compagnie zelf gingen de zaken steeds slechter. In 1796 was de schuld al opgelopen tot 125 miljoen gulden en enkele jaren later werd de Compag­nie opgeheven.

Er zijn in het verre Oosten nog tal van sporen te vinden uit de VOC-tijd. Ook in ons land zijn nog altijd veel sporen te zien uit deze gouden tijd. Kijkt u maar eens in Enkhuizen, Hoorn, Amsterdam en Middelburg, waar veel gebouwen en namen nog herinneren aan deze glorietijd. In veel steden kent men nog Indische buurten.

Scherpenzeel kende tot een paar jaar geleden nog de boerde­rij ‘Batavia’ aan de Glashorst en aan het Oosteinde kent men nog de naam ‘Lombok’. Namen die weliswaar in Scherpenzeel niet direct verwijzen naar de VOC, maar wel naar ons koloni­aal verleden.

Het oorspronkelijk schip de Batavia werd in 1625 in Amster­dam gebouwd, in opdracht van de VOC. Op zijn eerste reis, in juni 1629, is het met 341 opvarenden aan boord voor de kust van West-Australië vergaan.

Onder leiding van scheepsbouwmeester Willem Vos is in 1985 gestart met de herbouw. Uitgangspunt was een zo authentiek mogelijke reconstructie, met gebruikmaking van oorspronkelij­ke materialen en volgens een ambachtelijk bouwproces.


SCHERPENZEEL CRIMINEEL  ( 2 )

IV. De zwerm bijen (1638)

Opeens komt daar een zwerm bijen aangevlogen, vanaf de sloot, over de bomen in de richting van Huize Scherpenzeel. Enige mensen volgen de zwerm in de hoop dat deze aan een tak tot rust zal komen. Degene die de zwerm schept, mag hem houden.

Als de zwerm naar de boomgaard van Huize Scherpenzeel vliegt, durven de mensen niet te volgen. Zij gaan terug naar huis. Even later komt de zwerm echter weer terug en strijkt neer in de hof van Willem Cortleven.

Jantien, de vrouw van Jan Corssen, is net in haar tuin bezig. Zij ziet de zwerm bij haar buurman en schept hem. Een mooie meevaller! De blijdschap is echter van korte duur. Dat komt door Willem Hendricksz. Hij is naast bakker ook imker en wie bijen houdt, weet dat een volk kan gaan zwermen. Nu beweert Willem dat de zwerm die Jantien heeft geschept van hem is. Hij pakt de zwerm zonder meer af.

Jan Corssen klaagt Willem aan bij het gerecht. Hij wil de zwerm terug. Het gerecht weet niet goed wat het moet doen. Zij bepalen dat als Willem onder ede verklaart dat de zwerm van hem afkomstig is, Jan dat zal moeten accepte­ren. Een vonnis dat nog lang na zal zoemen in Jan’s hoofd.

Recht. Arch. 2:  80,2x,81; 29-10-1638.

82 vo; 03-12-1638.

V. Smartegeld (1638)

Het is Hemelvaartsdag 1638. In de herberg van Roel Jansz zitten Cornelis Rijcksz en Hendrick Simonsz aan een tafeltje te drinken. Opeens springt Cornelis op, grijpt het mes van Hen­drick en gaat dreigend voor hem staan. Hendrick schrikt en zegt: ‘Ick en denck niet dat ghij mijn wilt quetsen of quaet doen.’

Cornelis sist terug: ‘Dat sult ghij daermede sijen’, en valt Hendrick prompt aan, ‘steeckende hem dapper’. Gewond valt Hendrick neer en bloedt zo erg dat hij denkt dat hij zal sterven. Dat valt allemaal mee, maar er volgt wel een lange herstelperi­ode.

Als hij weer is opgeknapt, verzoekt hij het gerecht om Corne­lis een smartegeld van f 80,= te laten betalen. Een groot bedrag en het gerecht durft geen uitspraak te doen. Zij stellen vier onpartijdige mannen aan om een uitspraak te doen. Dat ge­beurt: Cornelis moet twee vanen bier betalen (een vaan is ca. 5 liter) en Hendrick JJn vaan ‘om met malcanderen in vrunt­schappen toe drincken und alle moe­ijten ende misverstanden malcanderen toe vergeven.’ Als ze de drie vanen inderdaad hebben leeggedronken, is dat vast en zeker gelukt!

Recht. Arch. 2:  85vo-87; 04-03-1639.

88vo; 25-03-1639. 90,91; 17-06-1639.

92vo,93; 21-10-1639.

94vo,95; 11-11-1639.

95vo,97; 09-12-1639.

BOEKBESPREKING ( II )

Opnieuw is er een boek verschenen over een stukje kerkge­schiedenis van Scherpenzeel.

Heeft enkele jaren geleden H.M. v. Woudenberg een goede reportage op papier gezet over de geschiedenis van de Grote Kerk, nu ligt hier de pennen­­­vrucht van de heer W.B. Kranen­donk voor me.

“Onder Zijn Geleide”, zo luidt de titel van het nieuwe boek betreffende het ontstaan en de geschiedenis van de Gerefor­meerde Gemeente in Scherpenzeel.

De schrijver, (geen Scherpenzeler van geboorte), moest zijn gegevens verzamelen uit notulen, archieven, interviews en belevenissen van men­sen uit zijn omgeving. Toch is de schrij­ver er goed in geslaagd een beeld te schet­sen van hoe de gemeente “aan het Tabakspaadje” zich in 75 jaar heeft ontwik­keld tot wat het nu is.

In 15 hoofdstukken is de geschiedenis verwoord en tot een naslagwerk van formaat geworden, hetgeen een heel werk is geweest voor de schrij­ver. Het boek bevat 283 pag. tekst en een uitgebrei­de literatuurlijst, gevolgd door een omvangrijk per­soonsnamen-register.

O zeker, in dit boek komt u wel enkele fouten of vergissingen en een verwisselde ondertitel van een foto tegen, maar maakt dit boek ook weer tot een echt stukje mensenwerk.

Een foutloos boek schrijven, is echter onbegonnen werk. In dit boek, waarvan het samenstellen toch een tijdrovende en energie verslindende bezigheid geweest moet zijn, bespeuren we een gemotiveerd schrijver, die al schrijvende met een oog naar boven keek om­dat hij ook onder Zijn geleide de geschie­denis van de Gereformeerde Gemeente in Scherpenzeel wilde omschrijven.

Het stevig gebonden boek is verluchtigd met veel goed en helder fotowerk, hetgeen het boek voor velen aantrekkelijk maakt.

De schrijver heeft lang het oog op de heer B. Roest laten rusten en terecht, want deze heeft zijn leven lang hier gewerkt in de gemeente, maar ook daarbuiten.

Het leven van deze zeer geziene en hooggeachte Scherpen­zeler komt zo in de schijnwerper te staan van de publiciteit. Naar ik denk tegen de wil en dank van de zichzelf wegcijferen­de ouderling, want de heer Roest (wij mochten nooit Bart Roest zeggen), zocht nimmer de publiciteit. Toch plaats ik het leven van deze markante Scherpenzeler naast Hebr. 13:7, want hij was een voorbeeld van trouw en zachtmoedigheid.

De vele foto’s van groot en klein roepen herinne­ringen op en stemmen tot nadenken.  Is dat alles samen ook niet de bedoe­ling geweest van de kerkenraad van de Gereformeerde Ge­meente, om zo door middel van dit boek te wijzen op Hem die hen zo 75 jaar heeft geleid?

Joh. Lagerweij

 KENT U SCHERPENZEEL ?

Ik zou best eens willen weten, hoeveel lezers onmiddellijk de weg van de foto herkend hebben. Het is namelijk meer een pad dan een weg en bovendien nog doodlopend ook. Als je er niet beslist moet zijn, ga je er ook niet gauw naar toe. De afslag is ook niet zo erg opvallend, je rijdt er zo voorbij. Om kort te gaan, het is de toegangsweg naar het ‘Flintstone Park’.

De meesten van u zullen de weg nu wel weten te vinden: aan de Vlieterweg, even voorbij boerderij ‘Vlieterhoek’ van Teus Valkenburg.  De kleine woongemeenschap waar de weg heen leidt, wordt het ‘Flintstone Park’ genoemd. Ik ben er echter niet achter gekomen hoe de naam ontstaan is. Waarschijnlijk is de naam in de zeventiger jarens geboren, toen de tekenfilm-serie over de ‘Flintstones’ op tv was. Maar is die naam zo­maar ontstaan of was er een bepaalde aanleiding toe? Nie­mand heeft mij daar tot nu toe een antwoord op kunnen geven.

De meeste gegevens rond deze plek heb ik verkregen bij de heer Henk Bredero, de bekende bloemenhandelaar. Zijn vader begon daar, aan het einde van het pad, in 1936 een planten- kwekerij. Er werden kassen gebouwd, waarin o.a. druiven en tomaten werden geteeld. Voor die tijd was dat iets bijzonders in onze omgeving, maar begrijpelijk als u weet dat de heer Bredero sr. uit het Westland, uit Naaldwijk kwam.

In die tijd was het hard werken, ook voor de jeugd. ’s Morgens heel vroeg, nog voor schooltijd, eerst nog even druiven kren­ten.

In dit gebied had je veel vrijheid, het viel toen nog onder Woudenberg. Het gemeentehuis was ver weg en je zat ook een eind van de bewoonde wereld af.

Het pad naar deze plaats liep dwars door de weilanden, men had het zgn. ‘recht van overpad’. Ik zou u nog wel meer kunnen vertellen, maar vraagt  u vrijdags of zaterdags bij het bloemenstalletje van Henk Bredero hem zelf maar eens naar zijn bevindingen.

Er zijn meerdere inwoners van Scherpenzeel geweest die voor kortere of langere tijd daar gewoond hebben, in afwachting van passende woonruimte in het dorp. Door de grote vrijheid die men daar had, was het geen enkel probleem er een zomer­huisje te bouwen. Later kwamen er meer bouwsels die niet alleen in de zomer bewoond werden. De gemeente – eerst Woudenberg, later Scher­penzeel – deed daar in de tijd vlak na de oorlog niet zo moeilijk over, er was immers woningnood.

Mocht u hier meer over weten of misschien zelf in die situatie hebben verkeerd, schrijf mij dat dan eens op of bel me even.

Thans is alles keurig geregistreerd en hebben alle woningen ook een huisnummer. Het pad heet nu ook officieel Vlieterweg. Volgens onbevestigde berichten heeft de gemeente Scherpen­zeel ooit het plan gehad het geheel te laten afbreken, maar dat bleek niet mogelijk te zijn.

Na het overlijden van de heer Bredero sr. in 1961 kwam de grond aan de familie Westeneng, die aan het begin van het pad een woning lieten bouwen (zie foto op omslag).

Een verhaal over een wat minder bekend gedeelte van het dorp wellicht. Het wachten is nu op de lezers die er wat meer over kunnen vertellen.

C. Boutkan