Koninklijke Onderscheiding voor onze voorzitter

Het is al even geleden, maar vergeten zeker niet, dat op woensdag 29 april jl. onze voorzitter benoemd werd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Uit handen van de burgermeester Mevrouw Hans Colijn-de Raat ontving Wim Schimmel de Koninklijke Onder-scheiding.

 

Wim was jarenlang actief voor:

  • De Nederlandse Bond van Makelaars.
  • De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) (bestuurlijk regionaal en landelijk).
  • De Rotaryclub Leusden en Scherpenzeel-Woudenberg (ondermeer als voorzitter).
  • De Regio-VVV Beluwe en Vallei.
  • De Stichting Vrienden van de SOS (voorzitter).
  • De Gemeentelijke adviesgroep Recreatie en Toerisme (voorzitter sinds 2001).
  • De plaatselijke taptoecommissie (initiatiefnemer en voorzitter).
  • De Vereniging voor Recreatie en Toerisme in Scherpenzeel (voorzitter).
  • De Protestante Gemeente de Achthoek (Ouderling kerkvoogd van 1996 tot 2004).
  • De interdisciplinaire werkgroep “recreatieve ontwikkelingen in en langs het Valleikanaal en de Grift” (voorzitter).
  • De Historische Vereniging Oud-Scherpenzeel (voorzitter).
  • De ondernemersvereniging in Scherpenzeel (initiatief oprichting).

 

In de  rubriek ”Noe eerst effe Proate !” interviewt Piet Valkenburg jonge en oude, bekende en onbekende, kortom allerlei Scherpenzelers die iets leuks of interessants over Scherpenzeel te vertellen hebben.  

Dit is alweer de 15 e aflevering van ”Noe eerst effe Proate !”. In deze aflevering een Scherpenzeelse die eigenlijk geen introductie behoeft: iedereen kent immers Dientje van Essen, van de koster !

Juist omdat zij zo bekend is, zocht ik haar maar eens op voor een interview. Dientje aan het woord:

”Mijn naam is Everdina van Essen-Legemaat. Ik word Diena genoemd, maar vaker Dientje, waarschijnlijk omdat ik klein ben!

Ik ben geboren op 2 februari 1924 in Maarn en ik ben een dochter van Evert Legemaat en Teunisje van de Stoet. Mijn vader is 92 jaar oud geworden en mijn moeder 78 jaar oud. Mijn moeder stierf 40 jaar geleden, in 1969, en mijn vader kort daarna. Mijn vader was een boertje in Maarn, maar hij werkte ook als zandlader bij de oude zandafgraving in Maarn, voor de spoorwegen. Dat ging toen nog helemaal met de hand, hij schepte die grote wagonwagens schepje voor schepje helemaal vol. Wij woonden in Maarn in een oud boerderijtje op het landgoed ‘De Venen’. Daar ben ik dus opgegroeid en ik ging naar school in Maarsbergen. Dat was toch wel een goed uurtje lopen. Ik kan me dat nog goed herinneren: op de klompjes of de hoge schoentjes aan en met twee sneetjes brood bij me voor tussen de middag.

Later werd ik boerenmeid bij De Mof in Leusden, Dat was een boerderij en daar kwam ik aan het werk. Ja, dat hoor je niet vaak meer, het beroep boerenmeid! Ik werkte daar in de huishouding, maar ook op de boerderij zelf, koeien melken bijvoorbeeld. Ik deed dus van alles. Daar leerde ik ook mijn man kennen, want hij was daar boerenknecht.   

Dat was dus Gerrit van Essen en hij kwam uit Leusden, uit Hoogland eigenlijk. Gerrit is geboren op 15 juli 1923 in Hoogland. Wij zijn getrouwd op 21 januari 1948. We hadden dus dit jaar 61 jaar getrouwd zullen zijn, maar Gerrit is helaas in 2006 overleden. We zijn getrouwd in Maarn op het gemeentehuis en in Maasbergen in de kerk. Ja, dat was gebruikelijk je ging in die tijd trouwen in de woonplaats van de bruid. We trouwden dus vrij kort na de oorlog en ik weet nog dat je niet veel kon krijgen. Het was bijvoorbeeld gewoon moeilijk om aan een trouwjurk te komen.

Ja, hoe kwamen we nu in Scherpenzeel terecht? Toen we getrouwd waren is Gerrit aan het werk gekomen voor het landgoed Scherpenzeel. Men had daar personeel nodig en iemand van de familie vroeg aan mijn man “is dat Hout zagen, nog met de hand. Gerrit van Essen staat tweede van links niks voor jou?”. Het scheelde ook, dat mijn man de rentmeester van het landgoed al kende. Dat was meneer Houterman. Mijn man ging toen werken voor het landgoed. Hij deed daar van alles. Hij werkte in de bossen, bomen kappen en voor het onderhoud in het bos, maar deed ook werk aan de boerderijen, als er eens iets hersteld of opgeknapt moest worden. Hij heeft daar wat afgetimmerd en geklust! Gerrit was verantwoordelijk voor het onderhoud aan alle 30 boerderijen en dat leverde heel wat werk op. Hij bouwde en knapte vaak hooitassen op, maar ook eens de schaapskooi van Van de Bosch, op boerderij Breeschoten. Daar hebben we nog een paar foto’s van, want mijn man vond dat een leuke klus.

  De schaapskooi op Breeschoten. Gerrit van Essen (r.) samen met de rentmeester, de heer Houterman. Gerrit was iemand die niet zei “dat kan ik niet” of “dat heb ik nooit gedaan”, nee, hij begon gewoon aan de klus en al doende leerde hij en werd hij van alle markten thuis.

Och, Gerrit was zo actief, hij had zoveel energie. Op een gegeven moment moest er een beuk omgehakt worden en dat ging toen allemaal nog met de hand. Dat was een enorme boom, wel twee meter breed en hij stond zo’n beetje bij de ingang van het Park, dus op de hoek tegenover Boschzicht. Gerrit heeft wel vijf dagen staan hakken om die boom om te krijgen, wat een gigantische klus!

We hadden zelf nog geen woning en de rentmeester vroeg ons,  of wij niet in het Koetshuis wilden wonen. De rentmeester had daar een kamer die hij gebruikte om de boeren te ontvangen en hij stelde voor, dat wij daar zouden gaan wonen. Dan zouden er ook een paar paardenstallen worden omgebouwd en zo kregen wij onze eerste woning! Dus het kamertje van de rentmeester werd onze woonkamer en de paardenstallen de slaapkamers. De rentmeester nam zelf een kamer in het kasteel voor zijn werk. Toen er bij ons kinderen kwamen, was dat heel makkelijk, er ging gewoon weer een paardenstal aan!  Tja, paarden stonden er in die tijd al niet meer in het Koetshuis, dus er was ruimte zat. Het zag er in die tijd wel anders uit: beneden was er een grote open ruimte, van de grote deuren vóór naar de grote deuren achter. Dat werd ‘de kajuit’ genoemd. Dat was een schitterende ruimte, het is wel jammer dat die is verbouwd. Er was genoeg ruimte om te wonen, maar er gebeurde verder van alles. Ik weet nog wel dat er af en toe wel 10 varkens zaten om te worden geslacht.

We hebben daar acht en een half jaar gewoond en we woonden er schitterend! Wat hebben de kinderen daar fijn kunnen wonen. Ze hadden alle ruimte in het Koetshuis zelf, middenin dat mooie park, echt schitterend. De oude mevrouw Royaards woonde alleen in het kasteel, ik geloof dat ze ergens in de jaren ’50 is overleden. Wij hadden niet veel contact met elkaar. Ik moest wel rekening houden met haar, want zij wilde bijvoorbeeld niet dat de kinderen onder de serre speelden, dat kon zij dan zien vanuit het Huis en het is wel eens gebeurd dat ze er aan kwam om daar iets van te zeggen!

Op een gegeven moment werden wij gevraagd of we koster van de Oude Kerk wilden zijn. Ja, dat wilde mijn man wel, maar niet erbij, dat zou veel te veel worden. De rentmeester heeft toen geregeld dat mijn man koster werd en zelfs nog een dag minder hoefde te werken! Ja, in totaal is mijn man Gerrit nog dik 43 jaar koster geweest. Toen Gerrit koster werd, konden we in dit huis gaan wonen, het huis ‘Jerusalem’ . Dat was in mei 1958. Dit is een twee-onder-één-kap en het huis is van de diaconie (zie onderstaande foto) . Onze buurman was toen Gijs van Ginkel, momenteel woont hiernaast een organist.   

Het is al een heel oud huis trouwens, gebouwd in 1856 en vroeger noemde men dit “het huis van de armen”. Dat het huis zo oud is, zou je niet zeggen, want er is heel veel aan verbouwd in de loop van de tijd.

Wist je dat heel vroeger de tuin van ons huis kerkhof is geweest? Het kerkhof lag heel vroeger rondom de kerk heen. Ja dat is al heel lang geleden, maar ik weet nog dat er langs ons tuinmuurtje, aan de kant van de Marktstraat, eens een sleuf gegraven moest worden voor een leiding en toen kwamen er allemaal botten naar boven.   Die zijn toen wel netjes verzameld en naar het kerkhof gebracht.

Tja, mijn man is dus heel lang koster geweest en dat was een leuke tijd. Soms ook wel een heel drukke tijd, want ik weet nog dat we een keer 32 huwelijken in een jaar tijd hadden in de kerk. Dat was best wel veel werk, alles moest er natuurlijk netjes uitzien en vlekkeloos verlopen! Ik heb dat altijd bijgehouden, alle huwelijken heb ik opgeschreven en ik heb nu twee schriften vol. Ja, de laatste tijd werd er niet zoveel meer getrouwd in de kerk. We hebben trouwens in totaal elf dominees meegemaakt in die tijd!

We hebben in totaal 7 kinderen gekregen :

  • Gerrie, zij werkt al 31 jaar in het begrafeniswezen, in de aula op Lambalgen;
  • Thea, zij werkt momenteel in het bejaardenhuis ‘Huis in de Wei’ ;
  • Henk, hij heeft eerst 25 jaar in supermarkten gewerkt, tot bedrijfsleider aan toe, maar hij werkt nu in de bouw, als opperman en dat bevalt hem veel beter;
  • Evert, hij werkte eerst in het parket, maar is nu taxichauffeur;
  • Gerdien, zij werkt voor Schimmel in Woudenberg;
  • Gert, hij zit in de interieurbouw en is de laatste tijd veel van huis, naar het buitenland en momenteel zit hij helemaal in Afrika;
  • als laatste Jacqueline, zij is huisvrouw.

Alle kinderen wonen hier in de buurt en ik heb 20 kleinkinderen en 8 achterkleinkinderen, de 9 e is op komst!

Ja, het klopt, volgens mij kent iedereen ons en wij kennen ook zo’n beetje iedereen in het dorp. In vroeger tijden ging natuurlijk iedereen naar de kerk en wij woonden natuurlijk ook nog eens midden in het dorp precies naast de kerk. Iedereen was het ook gewoon om bij ons achterom te lopen. De mensen kwamen met allerlei vragen bij ons, de kinderen van de dominee kwamen de psalmen brengen die Gerrit op moest hangen voor de dienst, en alles kwam achterom. De voordeur wordt eigenlijk nooit gebruikt, ja om de post doorheen te gooien, maar verder niet. Als wij eens niet thuis waren, dan gingen de mensen achter in de tuin even wachten en het gebeurde dus heel vaak dat als wij thuis kwamen, de mensen al op ons zaten te wachten.   De Ned. Herv. kerk, omstreeks 1960.

Dat was een heel druk leven, maar ook heel gezellig, want we hadden altijd aanloop en altijd aanspraak! Natuurlijk ook wel eens minder leuke dingen, want ook de minder leuke berichten, zoals aanzeggingen, kwamen op deze manier bij ons binnen. Vaak waren de mensen iets kwijt of hadden iets vergeten en dan moesten we even meelopen de kerk door, op zoek naar datgene wat ze kwijt waren. We hielden ook samen de kerk schoon en dat waren dan zo’n beetje de dagelijkse klusjes. Soms waren er ook wel grote klussen te doen. Acht jaar geleden is er nog een nieuw dak op de kerk gekomen, nieuwe leien. Die leien kwamen uit Duitsland en ze werden door de Duitsers er op gelegd. Dat waren trouwens vaklui en ik was toen vooral druk met het koffie geven!  Maar mijn man was ook nog wel eens buiten de kerk aan het werk. Ik weet nog wel dat in juli 1984 er eens een heel zware storm is geweest en toen waren bij boerderij Ebbenhorst vijf of zes van die grote eikenbomen als luciferhoutjes omgewaaid. Mijn man kreeg toen de vraag of hij wilde meehelpen, ze om te zagen. Dat heeft hij toen gedaan met Kees Valkenburg en onze zoon Henk. Er heeft nog een artikel en een foto in de krant gestaan. 

Ook is er in die jaren drie keer ingebroken in de kerk. Omdat ik altijd heel vroeg in de kerk was, om 6 of 7 uur ’s morgens, heb ik dat ontdekt, dat was niet leuk! Trouwens, de laatste jaren gaat dat heel goed, de kerk is gewoon beter afgesloten.

Ja, ik woon alweer 61 jaar in het dorp, waarvan 51 jaar in dit huis en er is in die tijd veel  veranderd. Hiernaast is het verenigings-gebouw en daarnaast weer de pastorie. Ik heb nog een foto (zie hiernaast) waar Gerrit op staat en waar nog de oude pastorie op te zien is.

Tja, hoe lang dat geleden is, weet ik niet meer, maar je kunt wel zien dat het een oude foto is !

We hebben dus de nieuwbouw van de nieuwe pastorie meegemaakt en de bouw van het nieuwe verenigingsgebouw ‘Philaletes’ . Philaletes is ook alweer een keer verbouwd, in 1987/1988 en ook daar heeft Gerrit aan meegeholpen. Er kon toen verbouwd worden door een fikse erfenis.

We wonen inderdaad midden in het dorp en ook heel ‘open’, we zien hier van alles gebeuren. In de weekenden komen er wel eens dronken mensen langs, maar het meeste spektakel was toch altijd wel met Oud & Nieuw! Ja, we kijken zo op het Plein 1940, en hier op de hoek werd op Oudejaarsavond altijd verzameld, hier was het middelpunt. Wij hadden het hele huis vol zitten met jongens, erg gezellig en als het buiten uit de hand liep en de politie kwam eraan met honden, dan vluchtten de jongens heel vaak hier naar binnen, dan stond de keuken vol, de schuur vol en ze stonden zelfs op het dak van de schuur! Och, we hebben wel eens meegemaakt dat de ME kwam en die liepen wel door, dan werd er tot in onze keuken en de schuur geslagen en we zagen de honden zo over het muurtje bij ons de tuin in rennen achter de jongens aan. De laatste jaren gebeurt dat niet meer: het is tegenwoordig stukken rustiger met Oud & Nieuw.     

Ja, wat is er verder veranderd? Vooral de Marktstraat is veranderd. Ik heb nog wel foto’s hoe dat er vroeger uitzag. Op de hoek zie je ons huis, daarnaast stond een gebouwtje dat later is verdwenen en in dat kleine gebouw daar zat toen klompenmaker Bart Boom. Het huis helemaal rechts,daar woonde een kolenboer, Frans Top, maar dat is ook verdwenen, daar zit nu de winkel van Zeeman.

De Marktstraat door de jaren heen. Geheel links: het huis ‘Jerusalem’.

De Marktstraat door de jaren heen. Geheel links: het huis ‘Jerusalem’.

Mijn man was 78 jaar oud toen hij stopte als koster en zijn werk voor het landgoed en hij is toen geridderd voor al het werk wat hij verricht heeft. Dat was volgens besluit van 22 januari 1987 en hij kreeg de eremedaille in zilver verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau.

   

 

Gerrit van Essen, op hoge leeftijd nog bezig met zijn zo herkenbare klus: bladvegen rond de kerk.(de foto is uit 2000)

Ja, ik ben ook nog geridderd, volgens besluit van 23 februari 2000 en ik werd lid in de Orde van Oranje-Nassau (zie onderstaande krantenfoto) . Dat was omdat ik altijd Gerrit bijstond in zijn werk als koster en veel werk heb verricht voor de kerk, voor het gebouw Philaletes en het bejaardenwerk.

Ja, ik ben er best wel trots op dat wij allebei geridderd zijn. 

Ik ben nu niet meer actief voor de kerk. Daar zijn we zes of zeven jaar geleden mee opgehouden, maar ondanks dat we toen de sleutels hebben afgegeven is het nog steeds wel net alsof de kerk een deel van je eigen is. Dat zal ook niet weggaan, je bent er zolang bij betrokken geweest en ik woon er nog steeds recht tegenover. Ik mag hier ook blijven wonen en dat vond ik erg leuk om te horen. Ik woon hier schitterend en ik ben nog goed van geest, dus ik vind het prachtig om hier te wonen!”

 

Smederij Berendse en ‘De Lindeboom’

Recht tegenover Restaurant – Hotel ‘De Witte Holevoet’ stond vroeger in de bocht van de doorgaande weg het huis ‘De Lindeboom’.  De smederij die hierin was gevestigd, is jarenlang eigendom van de familie Berendse geweest. Vijf generaties Berendse zijn smid geweest, de eerste vier in ‘De Lindeboom’ en de laatste in een smederij aan de Willaerlaan.  De geschiedenis van  de smederij en ‘De Lindeboom’ gaat ver terug, in de achttiende eeuw gaat ‘De Lindeboom’ een aantal keren over in andere handen, maar op een tekening van Jan van Diepenem uit 1641 is in de bocht bij de Holevoet al bebouwing getekend, zodat het niet onwaarschijnlijk is dat de geschiedenis van ‘De Lindeboom’ nog  verder teruggaat.

Schilderij van ‘De Lindeboom’. Ger. van Vliet, 1921.

De Smederij                                                

De smederij heeft in het verleden een belangrijke functie, want in een tijd dat er nog geen of nauwelijks machines zijn, worden veel voorwerpen door de smid gesmeed, terwijl ook paarden in de hoefstal worden voorzien van nieuwe hoefijzers die de smid zelf heeft gemaakt en zelfs spijkers worden in de smederij vervaardigd. De smid is in vroeger tijden zeker onmisbaar voor de boeren, want hij maakt voor hen al het benodigde gereedschap zoals ploegen, harken, schoffels en schoppen. De smid verhit het ijzer in een door een blaasbalg aangewakkerd vuur, dat tot ongeveer 900 graden wordt opgestookt met houtskool dat veel koolstof bevat dat bij verbranding wordt geabsorbeerd door het gloeiende ijzer waardoor het metaal harder wordt. Zodra het ijzer vervormbaar is, wordt het uit het vuur gehaald en op een aambeeld in de juiste vorm geslagen. Om het ijzer smeedbaar te houden moet het telkens opnieuw verwarmd worden en pas als het gewenste resultaat is bereikt, wordt het werkstuk afgekoeld in een waterbak. Na het smeden moet vaak autogeen gelast worden. Hiervoor wordt aanvankelijk carbid gebruikt dat wordt opgelost in water, zodat het benodigde acetyleengas vrijkomt dat, wanneer het in combinatie met zuurstof verbrand wordt, kan zorgen voor een vlamtemperatuur van meer dan 3100 graden. Net als zuurstof wordt later het acetyleengas in flessen bij de smid aangeleverd, zodat carbid overbodig wordt. De activiteiten in de smederij veranderen in de loop der jaren, waarover verder in dit artikel wordt verteld.

Vijf generaties Berendse

In 1776 koopt Willem Geurt Renes samen met Gerrit Keizer ‘De Lindeboom’ voor 468 gulden, zij verkopen het pand een jaar later alweer voor 600 gulden aan smid Hendrik van Voorst uit Renswoude, die het geld voor de aankoop leent van Renes en Keizer. Van Voorst kan echter de rente niet betalen en is daarom genoodzaakt het huis met smederij in 1780 weer terug te verkopen aan de vorige eigenaren. In 1791 koopt Johan Ernst Cloos uit Scherpenzeel ‘De Lindeboom’ en vestigt er zijn smederij. Zijn dochter Elisabeth Cloos trouwt in 1821 met (1) Arie Berendse (1796-1877) . Hij is zoon van Hendrik Berendse en Jantje Brenkman uit Avezaath waar Arie is geboren. Het echtpaar gaat in ons dorp wonen en Arie gaat als smid bij zijn schoonvader in de smederij werken.  Johan Ernst Cloos overlijdt in 1840 en Arie zet de smederij voort, waar hij in 1841 officieel eigenaar van wordt. Een van de kinderen van Elisabeth en Arie, ( 2) Hendrik Berendse (1821-1915) volgt zijn vader op als smid van ‘De Lindeboom’ die in 1854 zijn eigendom wordt. Eerst is hij getrouwd met Jannigje van Wolfswinkel, zij overlijdt in 1871. Hierna trouwt Hendrik met haar zuster Willemina. Uit het eerste huwelijk worden zes kinderen geboren: 3 zonen en 3 dochters.

  Zoon Martinus Berendse wordt koperslager, zoon Jan is landbouwer en de derde zoon (3) Arie Berendse (1848-1929 ) is smid bij zijn vader in ‘De Lindeboom’, na het overlijden van Hendrik zet Arie de smederij zelfstandig voort. Arie is getrouwd met Jannigje de Greef, zij krijgen twee kinderen, Hendrik en Tonia. Hendrik overlijdt al voor zijn eerste verjaardag in 1886. Arie heeft in zijn gezin geen opvolger om smederij Berendse over te nemen. Echter, de zoon van zijn broer Martinus, ( 4) Hendrik Berendse (1895-1977) , is ook smid en hij koopt in 1919 de smederij van zijn oom voor 7734 gulden daarbij inbegrepen alle gereedschappen. Bepaald wordt dat Arie ‘De Lindeboom’ uiterlijk 1 januari 1921 moet hebben verlaten. Aldus geschiedt. Hendrik is in 1921 getrouwd met Adriana Bakker. Na het overlijden van Hendrik zet zijn zoon (5) Martinus Berendse (1928-1995 ) die al jaren werkzaam is bij zijn vader de smederij (inmiddels aan de Willaerlaan gevestigd) voort tot 1988 (zie ook bijlage).

Gevaarlijke bocht

Al snel nadat Hendrik Berendse de smederij in ‘De Lindeboom’ van zijn oom Arie heeft overgenomen, vraagt hij een vergunning aan bij de gemeente om de smederij en het daarbij behorende woonhuis te kunnen verbouwen. Omdat er plannen zijn om de gevaarlijke bocht bij de Holevoet te verruimen krijgt Hendrik geen vergunning. In 1923 wordt besloten een deel van het woonhuis en de smederij af te breken, zodat er ruimte ontstaat om een flauwere bocht in de weg te creëren waardoor deze minder gevaarlijk wordt. De vergoeding hiervoor voor Hendrik Berendse bedraagt fl.2250,- De Koninklijke Nederlandse Automobielclub draagt fl.750,- bij in de kosten; de Koninklijke Nederlandse Motorrijdersclub doet hetzelfde maar dan met fl.200-, eenzelfde bedrag wordt door Algemene Nederlandse Wielrijders Bond bijgedragen, terwijl het Rijk, dat eigenaar wordt van de vrijgekomen grond, fl.750,- betaald. Ten slotte zijn de kosten voor de gemeente Scherpenzeel fl.350,-. Voor het plan moeten ook een aantal bomen wijken en dient de hoefstal te worden gesloopt.  Opmerkelijk is in dit verband dat Hendrik Berendse in 1967 als gemeenteraadslid vraagt of er voor de veiligheid een vangrail kan worden geplaatst,  wanneer er  in die tijd regelmatig auto’s uit de bocht vliegen bij de Holevoet waarbij het muurtje van de familie Buddingh regelmatig sneuvelt. De burgemeester antwoordt dat de ongelukken allemaal veroorzaakt worden door een te hoge snelheid en vindt een vangrail niet  noodzakelijk.

In de Kampioen van 16 november 1923 wordt met een tweetal foto’s de oude en nieuwe situatie in beeld gebracht.

Bij de foto’s is onderstaande tekst geplaatst:

Wegverbetering te Scherpenzeel

Het vorig jaar om dezen tijd ongeveer maakten wij melding van het door het gemeentebestuur van Scherpenzeel ontworpen plan ter verbetering van een gevaarlijke bocht in den Rijksstraatweg in de kom dier gemeente bij den Holevoet. Van deze verb etering, welke thans tot stand is gekomen, geven wij hier een afbeelding. Links ziet men den ouden toestand, rechts dien van nu. Overeenkomstig de aanwijzingen van onze Wegen-Commissie werd een aldaar staande smederij gesloopt, een aantal boomen geveld en de vrijgekomen grond gebruikt voor de verruiming van de bocht. Bovendien droeg onze Bond in de kosten dezer verbetering voor f 200,- bij.

‘De Lindeboom’ na de ‘ingreep’, 1923. De hoefstal of travalje die jarenlang voor de smederij heeft gestaan en gebruikt wordt bij het beslaan van de paarden is gelukkig behouden gebleven en heeft een plaats gevonden in het Openluchtmuseum in Arnhem.

  Voorheen wordt de hoefstal aan de Holevoet ook veelvuldig gebruikt om er op mooie zomeravonden dorpsgesprekken te voeren. In 1892 leidt één van deze gesprekken in de hoefstal tot oprichting van muziekvereniging Caecilia. Door bemiddeling van baron Taets van Amerongen wordt de hoefstal voor fl.50,- door het Arnhemse museum aangekocht. De vervoerskosten naar Arnhem bedragen fl.11,- 

Bij de hoefstal in het Openluchtmuseum wordt de volgende tekst en uitleg gegeven:

Travalje, Scherpenzeel (Gld)

Een travalje is een paardenhoefstal die hoort bij een hoefsmederij of gewone smederij waar paarden werden beslagen. Travaljes stonden in de smederij zelf of erbuiten, al dan niet voorzien van een afdak. De naam travalje is via het Middelnederlandse ‘Travaelge’ afgeleid van het Latijnse ‘trepalium’, een uit drie balken bestaand (folter)werktuig. Deze travalje die ruimte biedt aan twee paarden, werd in 1923 aangekocht, in 1925 in het museum herbouwd en in 1991 overgebracht naar de huidige plaats op het museumterrein.

 

In de meidagen van 1940 wordt ‘De Lindeboom’ grotendeels verwoest. Hendrik Berendse verkoopt de grond en wat nog over is van het gereedschap in 1941 aan de heer Hastrich, eigenaar van het tegenoverliggende hotel. Hastrich laat er twee huizen op bouwen, die hij verhuurt  aan dokter Renken en meester Verkerk. Pas na de oorlog zal de smederij worden voortgezet aan de Willaerlaan.

Het gezin van (4) Hendrik Berendse 1895-197 7

In het jaar dat Hendrik de volledige beschikking krijgt over ‘De Lindeboom’, in 1921, trouwt hij met Adriana Bakker(1894) uit Renkum. Het jonge echtpaar gaat echter niet in ‘De Lindeboom’ wonen maar in een huis dat aan de Woudenbergse kant van de Holevoet staat. Hier worden hun eerste drie kinderen geboren: Jannie (1922), Adrie (1924) en Tineke (1927). Kort na de geboorte van hun jongste dochter betrekt het paar het rentmeesterhuis aan de Dorpsstraat 264. Dit huis heeft oud-burgemeester van Scherpenzeel (van 1854-1868) Otto van Bennewitz in 1855 laten bouwen. Later wordt het huis bewoond door de rentmeester van Huis Scherpenzeel Jan Renes en na zijn overlijden in 1927 gaat Hendrik Berendse er met zijn gezin wonen. In dit huis worden ook drie kinderen van Hendrik en Adriana geboren: Martien (1928), die later zijn vader zal opvolgen, Henk (1935) en Joke (1938).

Het huis wordt in 1978 onder protest van velen gesloopt, nadat Hendrik Berendse is overleden. Zijn vrouw Adriana is in 1967 gestorven.

    Rentmeesterhuis.

De sloop van het huis is aanleiding geweest voor het instellen van een monumentencommissie in ons dorp in 1979. Van het gezin blijft uiteindelijk alleen Martien in Scherpenzeel wonen. Jannie en Tineke emigreren naar Canada, Adrie verlaat Scherpenzeel en gaat naar Liberia, zoon Henk vertrekt na zijn studie naar Oss, terwijl Joke na haar trouwen met haar echtgenoot voor bepaalde tijd naar Nigeria vertrekt.

 

   

  Vlnr: Hendrik Berendse, Martien, Adrie, Tineke en Jannie, onder: Adriana Berendse-Bakker, Joke, Henk en opa Martinus, 1950.

Inmiddels zijn Jannie, Tineke en Martien overleden en woont Adrie in Rotterdam, terwijl Henk en Joke respectievelijk in Berghem en in Alphen aan de Rijn wonen.

Uitvinder (4) Hendrik Berendse

Al op jonge leeftijd blijkt Hendrik een handig baasje te zijn. In 1911 wint hij de eerste en tweede prijs met een wedstrijd waarbij inwoners van Scherpenzeel uitgedaagd worden in het kader van huisvlijt een werkstuk te vervaardigen. Hendrik maakt twee prachtige penningen met afbeeldingen van Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik. Deze penningen heeft hij ongetwijfeld in ‘De Lindeboom’ gemaakt in de smederij van zijn oom . Als Hendrik smid in ‘De Lindeboom’ wordt, bedenkt en ontwikkelt hij vele voorwerpen, die voor een belangrijk deel erop gericht zijn het werk op de boerderij te verbeteren en te vergemakkelijken. Door de opkomst van machines, wordt het te verrichten smeedwerk steeds minder, zodat er meer en meer constructiewerk in de smederij wordt gedaan. In 1947 verandert Hendrik de naam van de smederij in Machinefabriek & Constructiewerkplaats Hk. Berendse N.V. Vanaf dit moment wordt op alle producten het handelsmerk HBS (Hendrik Berendse Scherpenzeel) aangebracht. In de oorlog ontwerpt Hendrik nieuwe producten, maar ligt de productie stil. Na de oorlog wordt de productie hervat en wordt er hard gewerkt aan de nieuwe smederij annex werkplaats die in 1947 in gebruik wordt genomen. Al voor de oorlog verkoopt Berendse, naast de artikelen die hierna nog genoemd worden, o.a. maaimachines, eggen, melkmachines en ploegen. Werkplaats aan de Willaerlaan, 1949

Op negen door hem bedachte en gemaakte voorwerpen heeft Hendrik Berendse octrooi aangevraagd en gekregen. In 1927 wordt op een wiedploeg , de Triumph 1, octrooi verleend. De ploeg heeft een aantal ploegijzers naast elkaar en is ervoor gemaakt in korte tijd uitgestrekte velden te wieden, het onkruid onder de grond te werken en de grond ermee los te woelen. De ploeg wordt getrokken door een paard, gemend door een boer of kweker. Bij een demonstratie zijn de belangstellenden enthousiast. De heer C. Smit, boomkweker in Scherpenzeel, heeft mee-gedacht bij de ontwikkeling van het landbouwwerktuig en gebruikt de ploeg al veelvuldig in zijn boomkwekerij.

Voor het vastzetten en eenvoudig losmaken van koeien die op stal staan bedenkt Hendrik in de loop der jaren maar liefst vier systemen, waarop hij patent heeft. Het eerste octrooi wordt in 1929 verleend op een systeem, dat zo gemaakt is dat alle op stal staande koeien met één simpele handbeweging kunnen worden losgemaakt. Daarom noemt Hendrik één van zijn vindingen op dit gebied Moment . Bij calamiteiten als brand kunnen de dieren snel de stal verlaten. Het laatste patent in de serie van vier wordt in 1959 verleend.

Bovenstaande foto en onderstaande advertentie uit de krant, 1930

‘Moment’ stalrepel, 1955.

In 1933 vindt Hendrik Berendse een rijwielstandaard uit waarop hij patent verkrijgt. De standaard is uitschuifbaar en zorgt ervoor dat een fiets stabiel blijft staan. Hij zal bij het bedenken van deze vinding ongetwijfeld geïnspireerd zijn door de in het dorp aanwezige rijwielfabriek Eris en de rijwielhandel van de gebroeders Schuur.

In 1936 ontwerpt Hendrik een metalen overkapping voor hooi -bergen . Ook deze uitvinding is  gepatenteerd. De hooiberg heeft een in hoogterichting verstelbare kap. Ten opzicht van andere in hoogte verstelbare kappen, rust de kap op de staander, zodat er geen water via de staander in de hooiberg kan komen. Bij veel constructies hiervoor beweegt de kap langs de staander waardoor inwatering onvermijdelijk is.

De uitvinding die hem bepaald geen windeieren heeft gelegd, is een sierbeugel voor een rijwielkettingkast waarop hij octrooi heeft aangevraagd en verkregen in 1957. De rijwielfabriekjes, zoals Eris en Durabo, maken bij de montage van fietsen gebruik van onderdelen die worden geproduceerd door toeleveringsbedrijven zoals De Woerd, gespecialiseerd in kettingkasten en Van Schothorst, beiden uit Barneveld. De laatste is hoofdleverancier van spatborden en velgen. Na de oorlog zijn de meeste kettingkasten nog voorzien van ‘doek’. Ter verfraaiing van de kettingkast wordt een verchroomde sierbeugel aangebracht: een strip met zowel aan de voor- als achterzijde een bocht, zodat voor verschillende maten kettingkasten telkens andere beugels van andere lengtes moeten worden gemaakt. Door meerdere metaalfabriekjes wordt deze sierbeugel vervaardigd, o.a. door Overeem uit ons dorp.  In het begin van de jaren vijftig verkrijgt Van Schothorst patent op een beugel die alleen aan de voorzijde een bocht heeft, zodat deze voor alle kettingkasten is te gebruiken. Dit type sierbeugel wordt ook nu nog gebruikt op zogenaamde omafietsen, die nog voorzien zijn van een kettingkast met doek. In die tijd produceert Van Schothorst jaarlijks enkele honderdduizenden sierbeugels en is marktleider. Per beugel wordt ongeveer 1 gulden winst gemaakt. De beugel klemt op de kettingkast door naar binnen gerichte ‘kralen’, waardoor het doek soms beschadigt. Met de oude beugel, die aan beide uiteinden een bocht heeft, is het dan gedaan en Overeem stopt dan ook de productie ervan. Om het patent van Van Schothorst te omzeilen, bedenkt Hendrik Berendse een model dat ook maar één bocht heeft, maar met naar buitenstaande kralen, zodat de kettingkast niet beschadigt. Met een soort verende speldjes wordt de beugel aan beide uiteinden op de kettingkast bevestigd. Dit is het hoofdkenmerk van het patent van Hendrik Berendse. Van Schothorst wil zijn monopoliepositie graag behouden en is beducht voor de concurrentie die de uitvinding van Berendse kan betekenen.
Ze betalen Hendrik Berendse een aanzienlijk bedrag waarmee ze de rechten voor het vervaardigen van het model verwerven. De ‘Berendse’-sierbeugel hebben ze nooit gefabriceerd en is ook nooit op de markt verschenen. Het oude model is Van Schothorst tot op heden blijven maken. Ze behouden door de actie wel hun monopoliepositie. Van Schothorst is tegenwoordig onderdeel van Rigida en produceert nog altijd fietsonderdelen, terwijl De Woerd, onderdeel van Axa, dit jaar nog wordt gesloten.

Om zonder beschadigingen aardappelen of bloembollen te kunnen opscheppen maakt Berendse een schop die dat mogelijk maakt. Het ontwerp dateert uit 1942 en ook hierop heeft hij patent.

Mestverspreider Niet alles wat Hendrik Berendse ontwerpt en maakt wordt gepatenteerd, maar is vaak minstens zo handig voor de landbouwers geweest als de eerder genoemde uitvindingen. Hendrik Berendse is zijn tijd ver vooruit wanneer hij al in 1930 een vacuümmestzuiger uitvindt, genaamd Jumbo , die in korte  tijd een gierput leegzuigt en vervolgens de mest in een mestkar laat lopen, die weer gekoppeld is aan een door Berendse vervaardigde mest-verspreider, die gemakkelijk achter de gierbak kan worden geplaatst. Al met al levert dit de boer een enorme tijdsbesparing op.

Jumbo giertank. Voorheen wordt de gierput immers met de hand leeggeschept. Het landbouwwerktuig wordt op boerderij De Pol van J.Blauwendraad gedemon-streerd aan boeren uit de wijde omgeving. De gier-zuiger heeft een capaciteit van ongeveer 20 m 3 per uur. De huidige giertanks zijn op hetzelfde principe geba-seerd als de Jumbo .

 Tijdens de oorlog bouwt Hendrik Berendse een 15 tot 20 meter hoge windmolen achter zijn woning om zo een eigen stroomvoorziening te realiseren. Door de uitschuifbare binnenmast kan de molen een maximale hoogte van ongeveer 35 meter bereiken. Bij harde wind blijkt de capaciteit van één dynamo onvoldoende en maakt de molen een vreselijk kabaal, omdat de wieken op hol slaan. Op een keer breken zelfs de wieken af. Hendrik ontwikkelt bij een volgend prototype een ingenieus systeem waarbij naar gelang de windkracht toeneemt er automatisch meer dynamo’s worden ingeschakeld tot een maximum van zes, zodat volop geprofiteerd wordt van de wind. Het op hol slaan van de molen wordt ook verholpen. Bovendien worden de wieken verzwaard, zodat ze niet kunnen afbreken. De familie Berendse en hun buren hebben van deze windmolen gratis stroom gehad tijd het laatste oorlogsjaar.

In dezelfde periode experimenteert Berendse met een mechanisch aangedreven reclamebordenwisselaar, waarbij om de paar seconden een nieuw reclamebord wordt getoond. De windmolen en de wisselaar zijn nooit in productie genomen.

  Reclamebordenwisselaar.   Eieroliemachine de Conservator

I n Amerika en Australië wordt tijdens de oorlogsjaren een procedé ontwikkeld waarbij eieren in olie worden gedompeld, zodat ze langer vers blijven. Na de oorlog klaagt de Engelse consument dat eieren uit Nederland niet vers genoeg zijn. Hendrik Berendse speelt hierop in door in 1948 een eieroliemachine, de Conservator , te ontwerpen waarbij de eieren gedurende ongeveer 3 seconden automatisch in de olie worden gedompeld, zodat ze voorzien worden van een ‘oliefilm’. Overtollige olie wordt door borstels automatisch verwijderd. De capaciteit van de machine bedraagt ongeveer 12.000 eieren per uur.

Vlnr: H.Geytenbeek, A.Bouw, E.Nab, H.v.d.Glind, H.Vunderink, C.Schmidt, T.Veer, J.Hanekamp, G.v.d.Kraats, O.Methorst, D.Broekhuizen, Hk.Berendse, 1949.

Hendrik Berendse.   Voor de zuivelindustrie ontwerpt Berendse de Meko melkkoeler in 1950, die door de heren Reussink en Douma van Roomboterfabriek “De Vooruitgang” van harte wordt aanbevolen. Het apparaat koelt binnen een kwartier verse melk van 32 graden naar 15 graden. Een kaasroermachine, genaamd Ideaal , wordt eveneens bij Berendse gemaakt. Ook kun je bij Berendse terecht voor kachels, fornuizen en wasmachines.

Voor landbouwbedrijven worden in de jaren vijftig allerlei soorten drinkbakken en drinkgoten gemaakt. Het bedrijf richt zich in deze tijd ook op het inrichten van complete koeien- en stierenstallen. Zo wordt in 1951op het landgoed “Raaphorst” in Wassenaar de stal van de aan H.K.H. Prinses Wilhelmina toebehorende boerderij ingericht. Dirk Broekhuizen, 1949

Ongetwijfeld heeft het ontwerpen en ontwikkelen Hendrik Berendse veel voldoening gegeven, maar de kosten die ermee gepaard zijn gegaan hebben niet altijd opgewogen tegen de opbrengsten. Zijn zoon Martien moet vaak prototypes maken van door zijn vader op de tekentafel ontworpen voorwerpen. Een aantal ideeën van Hendrik blijkt in de praktijk niet of moeilijk uitvoerbaar. Zo is Hendrik Berendse zijn leven lang bezig geweest een perpetuum mobile te bedenken, een apparaat dat eenmaal in beweging uit zichzelf blijft bewegen en in staat is energie op te wekken uit niets. Net als tot nu toe alle andere uitvinders is hem dat niet gelukt.

De laatste smid: (5) Martinus Berendse 1928-1995

Martien Berendse volgt zijn opleiding aan de ambachtsschool in Amersfoort. Het is dan oorlog en ‘De Lindeboom’ is verwoest. Na de oorlog gaat Martien bij zijn vader in de smederij aan de
Willaerlaan werken. Het is een drukke tijd. Er is veel werk, zodat er eind jaren veertig, begin jaren vijftig meer dan tien personeelsleden bij Berendse werken. In juli 1949 gaat Martien als soldaat naar Nederlands-Indië waar hij tot oktober 1950 verblijft. In 1955 trouwt hij met Jannie van Roekel uit Barneveld.

Martien en Jannie betrekken een huis aan de Lindenlaan, ze krijgen 3 dochters: Ina (1959) en de tweeling Adrie en Hennie(1960). De dochters blijven na hun trouwen alle drie in Scherpenzeel wonen. Adrie is op 27-jarige leeftijd overleden.

Martien Berendse. Jannie Berendse-van Roekel

Adriaan vd Have. Door de jaren heen wordt de concurrentie groter waardoor er minder werk is. Hendrik Berendse heeft zich tot aan zijn overlijden in 1977 ingezet voor het bedrijf. Na het vertrek van boekhouder Willem Overeem in 1972 heeft Jannie Berendse zijn taak overgenomen. Eind jaren zeventig werken Martien Berendse en Adriaan van de Have samen in de werkplaats. Als het begin jaren tachtig weer drukker wordt in de zaak helpt Jannie ook mee bij de constructie-werkzaamheden. In 1981 gaat Adriaan van de Have met pensioen en blijft het echtpaar Berendse samen nog een aantal jaren actief in de zaak. Er worden de laatste jaren Droogvoederbak diverse soorten en maten droogvoederbakken voor varkens en biggen gemaakt, die vooral aan Cehave in Veghel worden verkocht.

Wanneer de gezondheid van Martien achteruit gaat, wordt in 1988 besloten het bedrijf te sluiten. De werkplaats met de omliggende grond wordt aan buurman Wim Werkman verkocht, die na verloop van tijd de werkplaats sloopt om er nieuwe bedrijfsruimte voor in de plaats te bouwen. Op het terrein rondom de smederij bouwt Wim een nieuwe woning, terwijl ook seniorenappartementen op het perceel zijn gebouwd. Martien Berendse is in 1995 overleden, zijn vrouw Jannie woont tegenwoordig in de “Swaensborch”.

Werkplaats aan de Willaerlaan  

De smid als bestuurder,organist en schutter

Ondanks drukke werkzaamheden in de smederij hebben alle smeden van familie Berendse zich op verschillende terreinen ingezet voor de samenleving door actief te zijn in de gemeenteraad, de kerk en het verenigingsleven. (1) Arie Berendse is in het midden van de negentiende eeuw enkele jaren diaken in de  Hervormde Kerk, terwijl hij kort daarna ook een paar jaar in het college van notabelen heeft gezeten. Zijn zoon (2) Hendrik Berendse heeft zich in de periode 1852 tot 1904 ingezet als diaken, notabel, kerkvoogd en president-kerkvoogd van de Hervormde Kerk. In 1884 wordt Hendrik Berendse gemeenteraadslid. (3) Arie Berendse bespeelt van 1868-1880 het orgel in de Hervormde Kerk. Tijdens de Doleantie heeft hij de Hervormde Kerk verlaten en stapt hij over naar de Gereformeerde Kerk in ons dorp, waar hij jarenlang het ambt van ouderling heeft bekleed. Ook is hij één van de oprichters van de “Vereniging tot Stichting en Instandhouding van een School met de Bijbel te Scherpenzeel” in 1898. Meer dan vijfentwintig jaar heeft Arie Berendse als penningmeester deel uitgemaakt van het schoolbestuur. Martinus Berendse, wiens zoon Hendrik smid is geweest, heeft van 1888-1945 het orgel in de Hervormde Kerk bespeeld en volgt daarmee na acht jaar zijn broer Arie op. Martinus laat aan elk van zijn kinderen een zitplaats in de Hervormde Kerk na, zo heeft hij in zijn testament beschreven.

(4) Hendrik Berendse is jarenlang gemeenteraadslid geweest voor de partij Gemeentebelangen, ook heeft hij met de lijst Berendse deelgenomen aan de plaatselijke verkiezingen. Dat de smederij zich ook niet onbetuigd laat als het om een volksfeest gaat, blijkt uit het feit dat smederij Berendse op Koninginnedag 1930 met twee praalwagens meedoet aan de optocht die ter gelegenheid van de 50 e verjaardag van Koningin Wilhelmina in ons dorp wordt gehouden. De wagens hebben als thema “De smederij voorheen en thans”, één wagen beeldt de smederij voorheen uit en de andere de smederij thans.

  De smedrij vroeger


De smedrij thans

De smederij van Berendse wint de eerste prijs. In deze tijd werken in de ‘De Lindeboom’ o.a. J. den Hartog, C.Wesseling, J.v.d.Brink, J.v.d.Lagemaat, R.van Ginkel en R.Massier. 

Als het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk in 1966 een aantal gebouwen in Scherpenzeel op de voorlopige lijst van Monumentenzorg plaatst waaronder de Wilhelmina Ziekenverpleging, zijn B&W en het merendeel van de Scherpenzeelse gemeenteraad tegen plaatsing van de Wilhelmina Ziekenverpleging op deze lijst. Zij willen verzoeken het pand van de lijst te schrappen. Hendrik Berendse ziet het belang wel degelijk in en merkt op dat het pand één van de weinige overblijfselen in ons dorp is uit de vooroorlogse periode en verzet zich tegen het voornemen van het gemeentebestuur.  Hendrik is ook actief lid van de schietvereniging geweest. Van deze vereniging is ook zijn zoon (5) Martinus Berendse een succesvol schutter geweest. In 1965 wordt hij als schutterskoning gehuldigd, waarmee hij zijn vader achter zich laat in het algemeen klassement van dat jaar. Martien is in de jaren zeventig bestuurslid geweest van Schietvereniging Scherpenzeel.

En dan…de rekening

Om een indruk te krijgen wat  een klant bij Berendse aan het begin van de vorige eeuw heeft betaald voor verrichte werkzaamheden en geleverde producten, staat hier een rekening voor de Christelijke School uit 1904.

1904
januari   7 ½ mud antraciet à f1,35                                      f 10,12
1 kettinkje en hangslot aan de pomp                        f   0,35
1 haak voor kaartenhanger                                      f   0,30
feb        9 mud antraciet à f1,35                                          f   12,15
17½kilo heiningdraad à12ct,160 krammen19ct           f    2,29
5 mud antraciet                                                     f   6,75
maart    10 mud antraciet                                                   f   13,50
mei       2 kachels schoongemaakt en opgeruimd                    f   0,50
juni       25,70 meter hekwerk aangenomen voor                     f 66,50
juli       12 haken, 48 houtschroeven aan speldenkussen  f 3,00

      4 gordijnroede met toebehoren 5 ½ kilo                        f        1,65       1 rooster op de kelderkoekoek 23 kg à 15ct            f       3,45  

aug      2 nieuwe roosters in kachels f1,- en ingem.20ct      f        1,20       ijzerwerk voor vlaggenstok en aangemaakt                        f        2,00  okt            2 kachels gepoetst en gezet                                     f        0,70       15 mud antraciet 20/30à f1,20                                   f      18,00
nov      1 raamsluiting gemaakt                                             f   0,30
1 mud kolen Nuts II                                                   f  1,00
f 143,76
Wat opvalt is dat Berendse ook de brandstof voor de kachels levert. De kachels worden in het voorjaar uit de school verwijderd en in het najaar weer geplaatst. Een kelderkoekoek is een uitgebouwde bak aan de kelderwand die voor lichtinval zorgt. Overigens, de smid in die tijd is Arie Berendse, hij is in die periode ook penningmeester van de christelijke school. Hij zal de rekening waarschijnlijk naar zichzelf hebben gestuurd en deze namens het schoolbestuur hebben voldaan.

  Vlnr: Jan Berendse, ?, Arie Berendse(smid), ?, Frans van Beek, Hendrik Berendse(smid) voor ‘De Lindeboom’, 1913.

Enkele maanden geleden heeft Henk van Woudenberg de genealogie van familie Berendse samengesteld en op www.oudscherpenzeel.nl geplaatst. Hiervan heb ik bij het schrijven van dit verhaal dankbaar gebruik gemaakt. Ook Henk Berendse en andere leden van de familie Berendse hebben een belangrijke bijdrage geleverd.

Wim van den Berg.

Bijlage ‘De Lindeboom’, achterzijde.
Smederij Berendse in schema.

Johan Ernst Cloos 1762-1840

             

E.Cloos getr. met   1. Arie Berendse 1796-1877  

 

                          2. Hendrik Berendse 1821-1915   (zoon van Arie)
                                                     

 

                                3. Arie Berendse 1848-1929            Martinus Berendse 1861-1952
                              (zoon van Hendrik)                  (broer van Arie, zoon van Hendrik)

 

                                                   4. Hendrik Berendse 1895-197

                                                                    (zoon van Martinus)

 

                                                             5. Martinus Berendse 1928-1995
                                                         (zoon van Hendrik)

  Linksboven (5) Martien, rechtsboven (4) Hendrik, linksonder Henk (zoon van Hendrik), midden Martinus (vader van Hendrik, opa van Martien), 1950.

Nieuw bestuurslid Jan Roelofsen

Tijdens de laatste ledenvergadering, in februari, ben ik in het bestuur gekomen om de ledenadministratie te gaan verzorgen. Dit was de laatste 17 jaar op een voortreffelijke manier door Martin Wigtman gedaan en voor mij dus een gespreid bedje.

Lang niet alle leden van Oud-Scherpenzeel zullen weten met wie zij te maken hebben, dus wil ik me graag met een paar woorden voorstellen. Sinds mijn huwelijk in 1976 met Ineke Wagensveld, de jongste dochter van aannemer Herman Wagensveld van de Stationsweg,  woon ik met veel plezier in Scherpenzeel. Daarvoor woonde ik bij mijn ouders in Barneveld aan de Wesselseweg, halfweg Kootwijkerbroek. In Barneveld heb ik de lagere Christelijke Juliana school doorlopen en vervolgens  Mulo-B  gedaan. Na de MTS-werktuigbouw in Ede afgerond te hebben, ben ik naar de HTS (ook Werktuigbouw) in Utrecht gegaan.

Vanuit mijn werk bij Overeem BV aan het Oosteinde heb ik Ineke leren kennen, die toen receptioniste was bij C&S Valkenburg.

Contacten met plaatsgenoten heb ik met name mogen leggen door diverse bestuurlijke functies. Eerst een aantal jaren in de jeugdraad van de Hervormde kerk. Daarna heb ik ca. 10 jaar in het schoolbestuur van de V.S.I.S. meegedraaid. Vervolgens  ongeveer 11 jaar  als voorzitter van het bestuur van de ChristenUnie. En nu dan de Vereniging Oud-Scherpenzeel.

Onze beide kinderen Marko en Janneke zijn getrouwd en wonen in Utrecht en Maarssen. We hebben een kleindochter van  vier en half en een kleinzoon van bijna drie, waar we veel schik mee hebben!

Samen met Ineke fiets en wandel ik veel om van de prachtige omgeving van Scherpenzeel te genieten. Ook motorrijden doe ik graag. Ik vind het schitterend om de vele mooie streken, die ons land rijk is, te verkennen. Historie, landschap en cultuur, kortom: wat bewaard moet blijven en is gebleven, heeft mijn aandacht.

Ik hoop dat ik met mijn liefde en interesse daarvoor in het bestaan van de vereniging Oud-Scherpenzeel een steentje mag bijdragen.

 

 

 

Jaarlijkse excursie naar De Biesbosch en Dordrecht

Op zaterdag 16 mei jl. namen 60 leden van onze vereniging deel aan de jaarlijkse excursie. Het weer werkte mee en het beloofde een mooie dag te worden.

De bus vertrok om 8 uur vanaf de grote kerk en het eerste doel was het Nationaal Park ‘De Biesbosch’ waar  varend in de fluisterboot ‘De Halve Maen’, voortgedreven op zonne-energie,  het nationale park werd verkend.

De schipper was onze gids en wist heel veel interessante informatie over dit schitterende park te vertellen.

Er komen bijzondere dieren en planten in de Biesbosch voor, zoals de bever en de spindotter en het “fluistervaren” is ook een belevenis, de rust die daar vanuit gaat. Na de twee uur durende rondvaart bracht de bus ons naar de volgende bestemming, de oude handelsstad Dordrecht.

Eerst werd een heerlijke lunch geserveerd in het zeer oude restaurant ‘De Reiziger’ midden in het gezellige centrum en hierna werd de groep in vieren gedeeld en onder leiding van VVV gidsen werden wandelingen gemaakt door Hollands oudste stad met haar roemrijk verleden.

Van een simpele nederzetting groeide Dordrecht in de vroege Middeleeuwen uit tot de machtigste handelsstad van het graafschap Holland. Dordrecht had haar ligging mee: aan een kruispunt van handelswegen, die grotendeels over water liepen. In het gebied rondom Dordrecht sloeg in 1421 het noodlot toe. De Sint Elisabethsvloed verwoestte zeventien dorpjes en overspoelde een uitgestrekt gebied. In een groot deel hiervan ontstond de Biesbosch, andere delen werden ingepolderd, maar Dordrecht bleef gespaard.

Ook op het gebied van politiek en religie speelde Dordrecht een vooraanstaande rol. De Dordtse Synode van 1618/1619 maakte een einde aan religieuze twisten en gaf opdracht tot het maken van een eerste Bijbelvertaling in het Nederlands, de Statenvertaling.

Wereldwijd is 2009 Calvijnjaar en daarom staat de stad deze zomer in het teken van Calvijn en is er een bijzondere tentoonstelling in de Grote Kerk.

 Twee indrukwekkende monumenten zijn de Grote Kerk en de Groothoofdspoort.  Al vanaf de Gouden Eeuw zijn deze monumenten een inspiratiebron voor kunstenaars. Velen, waaronder Jan van Goyen, hebben het op doek vastgelegd.

 

 

 

 Na de stadswandeling werd er nog een kopje thee of koffie genuttigd en kwam er een einde aan deze mooie dag. Terug in Scherpenzeel konden de deelnemers terugzien op een dag vol natuur, cultuur en historie.